Velen in de wereld geloven de bewering: “Israëlische nederzettingen zijn illegaal volgens het internationaal recht”.
De Amerikaanse regering heeft afgelopen maandag terecht afstand genomen van deze historisch-juridisch onjuiste claim. Hieronder volgt de onderbouwing.
Het is hoog tijd om de feiten op een rijtje te zetten.
1920 San Remo conferentie
Met de vernietiging van de Tweede Tempel in het jaar 70 kwam er een einde aan het Tweede Joodse Rijk. Daarna was Judea – door de Romeinen omgedoopt tot Palestina – altijd deel van een ander land, nooit onafhankelijk.
Het Joodse recht op het land in de moderne tijd begon met de San Remo conferentie. Eeuwenlang maakte Palestina deel uit van het Turkse Ottomaanse rijk. Met het einde van de Eerste Wereldoorlog werd dat ingenomen door de geallieerden. Groot-Brittannië, Frankrijk, Italië en Japan, met de VS als waarnemer, kwamen bijeen in San Remo (Italië) om erover te beslissen.
In San Remo werd besloten om de Balfour-verklaring op te nemen in het mandaat van Groot-Brittannië. Die brief van de Britse minister van Buitenlandse Zaken Lord Balfour in 1917 verklaarde:
“De regering van Zijne Majesteit staat positief tegenover de vestiging in Palestina van een nationaal tehuis voor het Joodse volk en zal haar best doen om dit doel te bereiken.”
In juni 1922 schreef Winston Churchill als Brits staatssecretaris voor de Koloniën dat:
“Het is essentieel dat het weet dat het zich in Palestina bevindt van rechtswege en niet op grond van hun lijden.”
1922 Bekrachtiging door Volkenbond
In juli 1922 bekrachtigde de Volkenbond (de voorloper van de VN) formeel het Britse mandaat voor Palestina. Dit lag zodoende vast in een juridisch internationaal bindend document dat unaniem werd goedgekeurd door de 51 landen die lid waren van de Volkenbond:
“De mandataris is verantwoordelijk voor de uitvoering van de verklaring die oorspronkelijk werd afgelegd op 2 november 1917 , door de regering van haar Britse Majesteit, overgenomen door de genoemde landen, ten gunste van de vestiging in Palestina van een nationaal huis voor het Joodse volk.”
Het erkende:
“De historische band van het Joodse volk met Palestina en met de redenen voor de wederopbouw van hun nationale tehuis in dat land.”
Het systeem van de Volkenbond was gebaseerd op het principe van een tijdelijk geallieerd bestuur van mandaatgebieden totdat zij zelfstandig op eigen benen konden staan.
Het oorspronkelijke mandaatgebied Palestina omvatte tevens Transjordanië (tegenwoordig Jordanië, aan de oostkant van de rivier de Jordaan).
In september 1922, heel snel nadat de Volkenbond de resolutie van het Mandaat had aangenomen, wees Groot-Brittannië Transjordanië toe aan de Hasjemitische Arabieren uit Saoedi-Arabië toe. Het joodse deel van het mandaat werd zo met ruim 70% verminderd. Het liep nog maar tot de Jordaan.
1946 Mandaat gaat over naar de VN
In 1946 werd de Volkenbond opgeheven en opgevolgd door de Verenigde Naties.
Echter, de VN namen alle lopende verplichtingen van de Volkenbond over, ook de Mandaten.
Artikel 80 van de VN verklaart dat:
“niets in het Handvest zal worden uitgelegd … om op welke manier dan ook de rechten van staten of volkeren of de voorwaarden van bestaande internationale instrumenten te wijzigen.”
Zo bleef het Joodse recht op Palestina in stand.
1947 Verdelingsplan
Vanaf de start van het Mandaat reageerden de Arabieren geregeld met geweld. Dit ondanks het feit dat er uit het opgeheven Ottomaanse Rijk tegelijkertijd mandaten voor Syrië, Libanon en Irak werden ingesteld voor de Arabieren.
In 1947 verklaarden de Britten dat zij zich terug wilden trekken medio 1948. Zij gaven het mandaat terug aan de Verenigde Naties. Een VN-commissie bestudeerde de kwestie en adviseerde een verdeling van Palestina in één staat voor de Joden en één voor de Arabieren, waarbij Jeruzalem tijdelijk onder internationaal bestuur zou komen.
Deze aanbeveling werd voorgelegd aan de Algemene Vergadering als resolutie 181, die op 29 november 1947 werd aangenomen met 33 stemmen voor, 12 tegen en 10 onthoudingen. De Arabische landen stemden als een blok tegen.
Het is belangrijk om erop te wijzen dat resoluties van de Algemene Vergadering geen waarde hebben in het internationale recht.
Deze resolutie was slechts een aanbeveling – ze was niet bindend en verving geenszins het besluit over het mandaat voor Palestina in het internationaal recht.
Het advies zou pas juridisch betekenis krijgen als beide partijen het als een verdrag hadden onderschreven, dus de Joden en de Arabieren van Palestina.
Hoewel de Joods-Palestijnse bevolking het voorstel accepteerde, deed de Arabische bevolking dat niet: zij verwierp het voorstel, waarmee het kwam te vervallen.
1948 Onafhankelijkheid Israël
Op 14 mei 1948 werd de Israëlische onafhankelijkheid uitgeroepen. De Onafhankelijkheidsverklaring sprak van het natuurlijke recht van het Joodse volk om te zijn zoals alle andere volken, met zelfbeschikking in een eigen soevereine staat en verkondigde de oprichting aan van een Joodse staat genaamd Israël.
Het is belangrijk op te merken dat de juridische onderbouwing niet voortkwam uit het afgewezen Verdelingsplan, hoewel de staat was gebaseerd op dat gedeelte van Palestina dat resolutie 181 had toegewezen aan een Joodse staat.
Het werd opgericht volgens internationale rechtsnormen: op basis van een Onafhankelijkheidsverklaring door de bevolking en op de oprichting van een gedragen regering binnen dat grondgebied.
Het deel van Palestina waarop Israël niet gevestigd is, werd niet-geclaimd Mandaatland. Niets in het internationale recht had de status van dit land als Mandaatland vervangen.
Binnen een dag na de oprichting van de staat Israël werd het aangevallen door de staten van de Arabische Liga, met de duidelijke en openlijk verklaarde intentie om de nieuwe staat te vernietigen.
Toen de oorlog eindigde in 1949, beheerste Israël meer territorium dan het had toen de onafhankelijkheid werd verklaard.
Egypte beheerste de Gazastrook en Jordanië had Judea en Samaria in bezit (de Westelijke Jordaanoever). West-Jeruzalem was in handen van Israël en Oost-Jeruzalem van Jordanië.
Daarop werden wapenstilstandsovereenkomsten gesloten tussen Israël en de Arabische staten waarmee het in oorlog was geweest. De wapenstilstandslijnen – tijdelijke staakt-het-vuren-lijnen – werden daarin vastgelegd. Die worden vaak de Groene Lijn genoemd.
Deze wapenstilstandsgrenzen vormden geen permanente grens voor Israël.
De overeenkomst tussen Israël en Jordanië bevat deze zin:
“De wapenstilstandsgrenzen die in deze overeenkomst zijn gedefinieerd worden door de partijen overeengekomen, echter zonder dat deze toekomstige gebiedsovereenkomsten of definitieve grenzen vastleggen.”
Dit is buitengewoon belangrijk omdat de PLO en de Palestijnse Autoriteit beweren dat deze lijn de “echte” grens van Israël is en de lijn waar achter het zich moet terugtrekken. Dit is gewoon niet waar.
1967 Zesdaagse Oorlog en VN-resolutie 242
Van 5 juni tot 10 juni 1967 vocht Israël een defensieve oorlog tegen Arabische troepen uit Egypte, Syrië en Jordanië. Toen de oorlog voorbij was, had Israël de controle over:
- Heel Jeruzalem, dat verenigd is onder de Israëlische soevereiniteit;
- De Golanhoogvlakte, waarop het Israëlische burgerlijk recht van toepassing is;
- De Sinaï, die werd opgegeven als onderdeel van het vredesverdrag van 1979 met Egypte;
- Gaza, dat werd opgegeven bij de terugtrekking van 2005;
- Judea en Samaria.
In november 1967 nam de Veiligheidsraad resolutie 242 aan, waarin de ontstane situatie werd behandeld.
Deze resolutie vereiste niet dat Israël zich terugtrok naar de Groene Lijn.
In plaats daarvan erkende deze het recht van elke staat in het gebied om:
“in vrede te leven binnen veilige en erkende grenzen vrij van bedreigingen of gewelddadigheden.”
Impliciet hierbij was het begrip dat de Groene Lijn geen veilige grens vormde. Israël leed aan een gebrek aan strategische diepgang binnen de Groene Lijn – op zijn smalste slechts zestien kilometer breed – die een aanval uitnodigde en verdediging in oorlogstijd moeilijk maakte. (Daarom verwees de Israëlische staatsman Abba Eban naar de Groene Lijn als de “Auschwitz-grenzen.”)
Het gevolg was dat deze resolutie Israël opriep om zich terug te trekken uit “gebied dat in het recente conflict is bezet.”
Hiermee werd geen volledige terugtrekking bedoeld, omdat Israël dan geen veilige grens zou hebben.
Nogmaals blijkt dat de bewering van de PLO en de Palestijnse Autoriteit dat Israël zich zou moeten ’terugtrekken’ naar de Groene Lijn niet wordt ondersteund door de feiten.
Ten slotte riep de resolutie op tot:
“een vreedzame en gedragen regeling in overeenstemming met de bepalingen en beginselen in deze resolutie.”
Het was niet vereist dat Israël zich vóór de onderhandelingen terugtrok. En die onderhandelingen zijn nooit gevoerd. Ten tijde van deze resolutie werd trouwens aangenomen dat onderhandelingen met Jordanië zouden plaatsvinden. Daar kwam het niet van, omdat de Arabische landen de resolutie van de ‘drie nee’s’ in Khartoem aannamen: “geen vrede met Israël, geen erkenning van Israël, geen onderhandelingen met Israël.”
Niets in resolutie 242 verbiedt de bouw van nederzettingen in Judea en Samaria door Israël.
Ook is Israël geen “bezetter” in Judea en Samaria:
- Judea en Samaria waren (en zijn nog steeds) niet opgeëist mandaatland, waarop Israël de sterkste juridische aanspraak heeft.
- Juridisch gezien vindt bezetting alleen plaats wanneer de ene natie het land van een andere in trekt. Maar er was geen volk wettelijk soeverein in Judea en Samaria vóór 1967 – het Jordaanse bestuur was niet legaal.
- Er zijn sterke juridische precedenten dat een land recht heeft op het in een defensieve oorlog veroverd gebied.
- In het internationale recht is ook de geschiedenis van een gebied van belang. Dan is het van belang dat het gebied voorbij de Groene Lijn – Oost-Jeruzalem en Judea en Samaria – het hart van het Joodse erfgoed vertegenwoordigen. Het gaat onder meer om de Tempelberg; om de grot van Machpela in Hebron waar de aartsvaders en aartsmoeders zijn begraven en om Shilo, waar het tabernakel heeft gestaan.
Hoe kunnen joden ‘bezetters’ zijn in hun eigen oorspronkelijke land?
De bewering dat Israël een ‘bezetter’ zou zijn, is dus meer politiek geladen dan een juridisch feit.
1993 Oslo-akkoorden
De diverse Oslo-akkoorden werden getekend tussen 1993 en 1995.
Israël trok zich op basis daarvan terug uit de grotere Arabische bevolkingscentra, die onder bestuur van de Palestijnse Autoriteit kwamen. Er werden drie soorten gebied gedefinieerd: (A) waarin de PA totale controle heeft, (B) waarin de Palestijnse Autoriteit de civiele controle heeft en Israël de verantwoordelijkheid heeft voor de veiligheid (C), waarin Israël totale controle heeft.
Alle Joodse ‘nederzettingen’ in Judea en Samaria liggen in Gebied (C). Er is niets in de Oslo-akkoorden dat de vestiging of uitbreiding van joodse gemeenschappen in dat gebied verbiedt of beperkt.
Volgens de Oslo-overeenkomsten moeten zogenaamde ‘definitieve statuskwesties’ worden opgelost via onderhandelingen: het gaat dan om de grens met van Israël, een eventuele verdeling van Jeruzalem, de juridische status het Palestijnse bestuur, enz.
De Palestijnen weigeren echter al een tiental jaren om deze onderhandelingen te voeren. Daarvóór werden al de internationale compromis-voorstellen geweigerd (in 2000, 2001 en 2008). Het ging om voorstellen waarin zij 95% of meer van de Westbank zouden krijgen, met Oost-Jeruzalem als hoofdstad.
Trouwens, ondanks dat dit ook geregeld beweerd wordt, hoeft de uitkomst van de onderhandelingen geen Palestijnse staat te zijn.
Dat de ‘nederzettingen’ een belemmering voor vrede zouden vormen – iets wat de politiek-correcte media weer veelvuldig melden – is ook overduidelijke nonsens. In de vijftig jaar voor de (her)oprichting van de nederzettingen was er net zo min vrede als in de vijftig jaar daarna.
Conclusie
Hierboven staat de onweerlegbare, relevante juridische feiten betreffende de betwiste gebieden die van belang zijn voor het internationaal recht.
Israël blijkt juridisch stevige aanspraken te hebben.
Iedereen die hieraan voorbijgaat, geeft blijk meer met politiek bezig te zijn dan met de internationale rechtsbeginselen.
Tot slot
Voor wie op basis van de media-berichtgeving denkt dat de Westbank volgebouwd is met Israëlische nederzettingen, is een kaartje van de NOS verhelderend. Daarin staan de nederzettingen als rode stipjes aangegeven.
Het blijkt om ruim 1% van de Westbank te gaan.