Door Efraim Karsh, emeritus hoogleraar Midden-Oosten aan het King’s College van de Universiteit van London. Vertaling: Likoed Nederland, 30 april 2017.
Toen het bloed nog aan het opdrogen was bij het laatste terreurbloedbad in Tel Aviv, klonken al snel de stemmen van de “makelaars in hoop”.
Zo stond in een opinieartikel van de Israëlische krant Haaretz:
“De terreur zal blijven zo lang als het Palestijnse volk geen hoop ziet aan de horizon. De enige manier om te terrorisme te voorkomen is door het Palestijnse volk te bevrijden van de bezetting.”
Maar dat is precies wat Israël 20 jaar geleden deed.
De ‘Principeverklaring’ (ook bekend als Oslo I) werd in september 1993 ondertekend, op het gazon van het Witte Huis gazon door de Israëlische regering en de PLO. Het voorzag in Palestijns zelfbestuur in de hele Westbank en Gazastrook voor een overgangsperiode van vijf jaar. Daarna zouden Israël en de Palestijnen onderhandelen over een definitieve vredesregeling.
In mei 1994 had Israël de terugtrekking voltooid uit het gebied rond Jericho in de Westbank en uit de Gazastrook (afgezien van een klein stukje met een klein aantal van de Israëlische nederzettingen die in 2005 werden geëvacueerd). Op 1 juli was er de triomfantelijke intocht van PLO voorzitter Jasser Arafat in Gaza. Kort daarna nam de nieuw opgerichte Palestijnse Autoriteit (PA) onder zijn leiding de controle van dit gebied over.
Ondanks de hopeloze mislukking van de PA in het bestrijden van terreur in de gebieden die zij controleerde, ondertekenden de twee partijen op 28 september 1995 een interim-overeenkomst. Die hield in dat tegen het einde van dat jaar de Israëlische strijdkrachten teruggetrokken waren uit de dichter bevolkte gebieden van de Westbank. Dit was met uitzondering van Hebron, die terugtrekking werd begin 1997 voltooid. Op 20 januari 1996 waren er verkiezingen voor de Palestijnse Raad en kort daarna hield zowel het Israëlisch burgerlijke bestuur als het militaire bewind op te bestaan.
“Wat is er gebeurd is dat in die gebieden er een Palestijnse staat is. De Palestijnse staat is al opgericht.” verklaarde de Israëlische minister van Milieu Yossi Sarid.
Deze euforische bewering was vooruitziend. Hoewel de geografische omvang van de Israëlische terugtrekking relatief beperkt was (het overgedragen gebied betrof ongeveer 30 procent van de totale Westbank), was de impact ervan op de Palestijnse bevolking volkomen revolutionair.
In één klap had Israël afstand gedaan van de controle over vrijwel alle 1,4 miljoen inwoners van de Westbank.
Sinds die tijd woont bijna 60% van hen onder volledig Palestijnse zeggenschap (gebied A).
Nog eens 40% woont in steden, dorpen, vluchtelingenkampen en gehuchten waar de PA het burgerlijk gezag uitoefent, maar waar in lijn met de Oslo-akkoorden Israël de “hoogste verantwoordelijkheid voor de veiligheid” heeft gehouden (gebied B).
Ongeveer 2% van de bevolking van de Westbank – enkele tienduizenden Palestijnen – leeft nog maar in gebied waar Israël nog de volledige controle heeft, maar zelfs daar heeft de PA “functionele zeggenschap” (Area C).
Kortom, sinds begin 1996 en zeker na de voltooiing van de terugtrekking uit Hebron in januari 1997, heeft 99% van de Palestijnse bevolking van de Westbank en de Gazastrook niet meer geleefd onder een Israëlische bezetting.
Zoals blijkt uit de hevige anti-Israëlische en anti-joodse media, onderwijs religieuze uitingen tijdens deze jaren, is er vrijwel niets meer over van een effect van een buitenlandse bezetting.
Dit betekent dat dus dat het de bewering dat de terreur een logische reactie is op de zogenaamde bezetting niet alleen volledig ongegrond is, maar het tegenovergestelde van de waarheid.
In de twee-en-een-half jaar na de ondertekening van de Principeverklaring tot de val van het socialistische kabinet in 1996 werden 210 Israëli’s vermoord. Dat was bijna drie keer het gemiddelde dodental van de voorgaande 26 jaar, toen slechts een klein deel van de dodelijke slachtoffers werd veroorzaakt door terreuraanvallen vanuit de Westbank of Gaza. Dat was het gevolg van de effectieve Israëlische effectieve anti-terreur maatregelen, het weinige nationaal bewustzijn onder Palestijnen en de enorme verbetering van hun levensstandaard door het Israëlische bestuur.
Bovendien werd bijna twee derde van de terreurslachtoffers in 1994-1996 vermoord in Israëlisch grondgebied, binnen de “Groene Lijn” – bijna 10 keer zo veel als het gemiddelde aantal Israëlische doden als bij de voorgaande zes gewelddadige jaren van de Palestijnse opstand (intifada).
In september 1996 werd nog een escalatie drempel overschreden, toen Arafat de weg van rechtstreeks geweld koos na de opening van een vertakking in een archeologische tunnel onder de Klaagmuur, de heiligste plaats van het Jodendom. Hij veroorzaakte op grote schaal rellen waarbij 17 Israëli’s en ongeveer 80 Palestijnen werden gedood.
En terwijl de PA de tunnel kwestie al snel liet vallen toen het zijn nut had gehad, herhaalde Arafat deze handelwijze bij verschillende gelegenheden vooral te herhalen, zoals met de lancering van de terreurgolf in september 2000 (de ‘Al-Aqsa intifada’ genoemd, naar de moskee in Jeruzalem). Dat was korte tijd nadat een Palestijnse staat was aangeboden door premier Ehud Barak.
Toen Arafat vier jaar later dood ging had deze oorlog negen keer het gemiddelde dodental gekost dan voor de Oslo periode; de bloedigste en meest verwoestende confrontatie tussen Israëli’s en Palestijnen sinds 1948. Het had 1.028 Israëlische levens gekost bij 5.760 aanvallen.
Hierbij werd ongeveer 450 mensen (44% van de slachtoffers) gedood bij zelfmoordaanslagen – een vrijwel onbekende tactiek in het Palestijns-Israëlische conflict voorafgaand aan Oslo. Al met al werden meer dan 1.600 Israëli’s vermoord en nog eens 9.000 gewond sinds de ondertekening van de Principeverklaring – bijna drie keer het gemiddelde dodental van de voorgaande 26 jaar.
En dit is nog zonder het vermelden van de terroristische heerschappij in de Gazastrook, die duidelijk een gevaar vormt voor de overgrote meerderheid van de Israëlische bevolking. Die kan alleen door herhaalde militaire campagnes onder controle blijven, maar niet helemaal weggenomen.
Als bezetting inderdaad de oorzaak zou zijn van het terrorisme, waarom was de terreur dan gering tijdens de jaren van de werkelijke bezetting?
Waarom nam de terreur dramatisch toe met het vooruitzicht op het einde van de bezetting?
En waarom escaleerde dit in een volledige oorlog, juist na de meest vergaande concessies die Israël ooit gedaan heeft?
Het tegenovergestelde is beter aan te tonen: dat het stoppen van de bezetting – dat wil zeggen, de terugtrekking van de Israëlische controle – juist datgene was dat de lancering van de terreuroorlog mogelijk maakte.
Evengoed als dat juist het gedeeltelijke herstel van de veiligheidsmaatregelen op de Westbank Jordaanoever in 2002 (zonder de controle over het dagelijks leven van de Palestijnse bevolking terug te nemen) de Palestijnse terreuroorlog wist te beëindigen.
Het is niet de “bezetting” dat zorgt voor gebrek aan “hoop aan de horizon”, maar de eeuwenlange Palestijnse verwerping van het Joodse recht op een eigen staat. Dat recht ligt vast in het besluit van de Volkerenbond in 1922 en in de VN-resolutie van 1947.
Zolang deze afwijzing wordt getolereerd, laat staan gestimuleerd, zal het idee van Palestijns-Israëlische vrede een hersenschim blijven.
Uiteraard leest u meer over de onzinnigheid om de Palestijnse terreur te verklaren uit ‘bezetting’ in de tweede druk van ‘150 Palestijnse fabels’, in fabel 110: Terreur, oorzaak.
Het boek ‘150 Palestijnse fabels’ kreeg al lovende recensies, wordt unaniem geprezen door lezers en is het bestverkopende boek over Israël op Bol.com.
De tweede druk van de Nederlandse editie en de net verschenen eerste druk van de Engelstalige editie zijn in Nederland met een kleine korting te bestellen bij Likoed Nederland, inclusief bezorgen:
Maak 19,50 over op NL10INGB0004356789 t.n.v. Likoed Nederland en stuur een mail naar info@likoed.nl om het verzendadres door te geven.