Door Richard Mather. Vertaling: E.J. Bron, 16 augustus 2015.
Er bestaat een oud en zeldzaam boek genaamd “Palaestina ex monumentis veteris illustrata”, geschreven door Hadrianus Relandus (een kaartentekenaar en wetenschapper uit Utrecht) en in 1714 werd gepubliceerd.
Het documenteert de reis van Relandus naar Palestina in de jaren 1695/1696. Op zijn reizen onderzocht hij 2.500 plaatsen die in de Tenach en/of de Misjna genoemd worden; en hij telde mensen die in zulke plaatsen woonden. Hij deed enkele zeer interessante ontdekkingen.
Ten eerste ontdekte hij dat geen enkele nederzetting in Palestina een naam van Arabische oorsprong had. In plaats daarvan waren de namen van het Hebreeuws, het Latijn en het Grieks afgeleid.
Een andere interessante ontdekking was de opvallende afwezigheid van een grote islamitische bevolking. In plaats daarvan stelde hij vast dat de meeste inwoners van Palestina joden waren, bovendien enkele christenen en een paar bedoeïenen.
Nazareth was het thuis voor minder dan duizend christenen, terwijl er in Jeruzalem 5000 mensen woonden, de meeste van hen Joden. Gaza was het thuis voor ongeveer 250 Joden en ongeveer hetzelfde aantal christenen. De enige uitzondering vormde Nablus, waar ongeveer 120 moslims woonden, samen met een handvol Samaritanen, wier voorouders tot de noordelijke stammen van Israël behoorden.
Gefascineerd door de vaststellingen in het boek van Relandus ging ik op zoek naar nog meer bronnen uit de eerste hand, zoals reisverslagen, regeringsberichten en volkstellingen. Ik was er niet zeker van dat ik iets zou vinden. Maar er bestaat een verrassende hoeveelheid aan data en aanknopingspunten. En al die bewijzen maken aannemelijk dat het grootste deel van de niet-joodse (d.w.z. Arabisch-islamitische en christelijke) immigratie naar Palestina in het midden of aan het eind van de 19e eeuw begon.
Onder verwijzing naar het werk van de statisticus en demograaf Roberto Bachi schat men dat er in het jaar 1540 151.000 niet-joodse inwoners in Palestina woonden. (enkele bronnen duiden aan dat velen daarvan nakomelingen van Joden waren, die na de mislukte Bar Kochba-opstand in het jaar 136 in Palestina bleven, maar gedwongen werden zich tot de islam te bekeren). Tot 1800 was de niet-joodse bevolking naar ongeveer 268.000 toegenomen, groeide tot 1890 naar 489.000, tot 1922 naar 589.000 en tot 1948 naar iets meer dan 1,3 miljoen.
De overgrote meerderheid van deze niet-joodse immigranten was moslim. Dit alles maakt aannemelijk dat de meeste van de islamitische (en christelijke) inwoners van Palestina van jongere datum waren en daar NIET al generaties lang leefden, zoals vaak gezegd wordt. Bovendien tonen de aantallen aan dat Arabische immigratie een snel stijgende trend was, aangedreven door externe omstandigheden. Maar welke?
Ten eerste waren er in de eerste helft van de 19e eeuw meerdere duizend kleine boeren naar Palestina gekomen om te ontsnappen aan de dienstplicht, dwangarbeid en de belastingen in Egypte.
Ten tweede verplaatsten de Ottomaanse autoriteiten in het begin van de 20e eeuw heel veel mensen uit Marokko, Algerije en Egypte naar Palestina, deels om de joodse immigratie te overvleugelen.
Ten derde was het zionistische project heel aantrekkelijk voor Arabieren, die vanwege de goede lonen, de gezondheidszorg en de sanitaire voorzieningen die de Joden boden naar Palestina trokken.
Inderdaad daalde het islamitische kindersterftecijfer in Palestina van 201 per 1000 in het jaar 1925 naar 94 per 1000 in het jaar 1945. Ondertussen nam de levensverwachting toe van 37 naar 49 jaar.
Bovendien nam de Arabische bevolking van Palestina het meest toe in steden, waarin grote aantallen Joden woonden, wat er een sterke aanwijzing voor is dat de Arabieren naar Palestina trokken vanwege de Zionisten. Tussen 1922 en 1947 nam de Arabische bevolking in Haifa met 290% toe, in Jaffa met 158% en in Jeruzalem met 131%. Typisch genoeg was de groei in grotendeels Arabische steden veel minder dramatisch: 375 in Bethlehem, 42% in Nablus en 78% in Jenin.
Tijdens het Britse bestuur in Palestina (van 1920 tot 1948) was de joodse immigratie onderworpen aan beperkingen om de Arabische onruststokers te sussen. De situatie met betrekking tot de islamitische vestiging was veel lakser. De historicus en schrijver Freddy Leibreich beweert dat er sprake was van aanzienlijke Arabische immigratie uit de regio Hauran in Syrië tijdens de mandaatperiode – en dat de Britse autoriteiten net deden alsof ze dit niet zagen.
Enkele zagen het echter wel. De Hope Simpson Enquiry (1930) stelde vast dat er sprake was van aanzienlijke Arabische immigratie uit Egypte, Transjordanië en Syrië, wat de vooruitzichten van de joodse immigranten negatief beïnvloedde en bijdroeg aan Arabisch geweld tegen Joden.
De Britse gouverneur van de Sinaï van 1922 tot 1936 bevestigde de opvatting dat er ongecontroleerde Arabische immigratie plaatsvond, waarbij de meeste immigranten uit de Sinaï, Transjordanië en Syrië kwamen. En de Peel-commissie berichtte in 1937 dat er een “landtekort” bestond, “minder vanwege de hoeveelheid land, dat door Joden werd gekocht, dan als gevolg van de toename van de Arabische bevolking.”
Zo ging de immigratie door, totdat de joden in 1948 hun onafhankelijkheid uitriepen. Het feit dat Arabische (veelal islamitische) immigratie doorging tot de Israëlische onafhankelijkheid, wordt bevestigd door de VN-clausule dat iedere Arabische vluchteling, die slechts twee jaar voor de joodse onafhankelijkheid in Palestina woonde, aanspraak kon maken op een vluchtelingenstatus.
Volgens informatie van het UN Relief and Works Agency worden Palestijnse vluchtelingen als volgt gedefinieerd: “Personen, wier normale woonplaats in de periode van 1 juni 1946 tot 15 mei 1948 Palestina was en die als resultaat van het conflict van 1948 zowel hun huis als hun levensonderhoud kwijtraakten.”
Als er in Palestina in de 16e en de 17e eeuw maar zo weinig niet-joodse inwoners waren, wat gebeurde er dan met de Arabische binnendringers die in 629 kwamen?
Welnu, in de eerste plaats bleven heel weinig van deze veroveraars in Palestina. Velen werden afwezige landbezitters, die inheemse pachters gebruikten om hun grond te bewerken en de dhimmi-belasting te betalen. Dat is de reden dat Palestina – samen met Egypte en Syrië – meerdere eeuwen lang overwegend christelijk bleef. Het is echter mogelijk dat na de islamitische herovering in 1187 veel joodse en christelijke inwoners van Palestina gedwongen werden om zich tot de islam te bekeren, waarmee het aantal islamitische inwoners de hoogte in werd gedreven.
Palestina´s bevolking nam echter in het midden van de 14e eeuw af – grotendeels door de pest, die vanuit Oost-Europa en Noord-Afrika op het land oversloeg, zich voortplantte naar Gaza en toen zijn weg vond naar Palestina, Libanon en Syrië. Omdat niemand het land kon bewerken, raakten veel gebieden besmet met malaria, vooral in noordelijk Palestina, dat grotendeels onbewoonbaar werd. De ontvolking ging als gevolg van de invasie van Mohammed Ali van Egypte in het jaar 1831 en de daaropvolgende boerenopstand in het jaar 1834 door, die de mannelijke bevolking van Palestina met ongeveer 20% verminderde, omdat grote aantallen boeren of naar Egypte gedeporteerd werd of dienst moest doen in het Egyptische leger. Veel anderen verlieten hun boerderijen en dorpen om zich aan te sluiten bij de bedoeïenen.
Het zou kansloos zijn om te argumenteren dat er in de late 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw weinig in Palestina wonende Arabieren waren, maar de cijfers tonen aan dat de Arabische bevolking van Palestina eeuwenlang in een status van verloop is geweest en dat de overwegende meerderheid bestond uit migranten uit de rest van de Arabische wereld en/of het Ottomaanse rijk.
Dat is belangrijk, want het vertelt ons dat het postmoderne idee van een diep gewortelde Palestijn-Arabische geschiedenis en cultuur gelogen is.
Alle bewijzen duiden op de opvallende afwezigheid van Arabische cultuur in het Palestina van de late 17e eeuw; en zelfs in de 18e en 19e eeuw waren de Arabische inwoners van Palestina geen autochtonen, maar mensen die later kwamen. Dat verklaart waarom de Arabieren historisch nooit van een Palestijnse identiteit spraken – want die was er niet. Zij waren Egyptenaren, Syriërs, Marokkanen, Irakezen en Ottomaanse Arabieren en veel van hen waren loyaal aan het concept van Groot-Syrië.
Een feit is dat de Arabieren het tot in de jaren zestig van de vorige eeuw weigerden zichzelf Palestijnen te noemen, omdat dit een naam was die was voorbehouden aan de Joden!
Het lijkt nu erg komisch te zijn, maar Immanuel Kant, de Duitse filosoof uit de 18e eeuw, noemde de Joden in Europa “onder ons levende Palestijnen”.
Niet voor het midden van dezelfde jaren-60 – bijna twee decennia nadat Israël zich onafhankelijk verklaarde – ontstond een coherente (en zeer gewelddadige) Palestijns-Arabische identiteit. Maar zelfs nog in de jaren 70 was het idee van een Palestijns volk niet meer dan een terroristische constructie, die werd gecreëerd om joodse aanspraken op het land Israël uit te hollen.
In een interview met een Nederlandse krant gaf Zahir Muhsein van het uitvoerende comité van de PLO in 1977 toe: “Het Palestijnse volk bestaat niet.” Hij voegde er aan toe: “De stichting van een Palestijnse staat is slechts een middel om onze strijd tegen de staat Israël voort te zetten.”
Of de Arabisch-Palestijnse identiteit in de 21e eeuw uitgroeit tot iets constructiefs, moeten we afwachten.
Gerelateerd