Door Alex Feuerherdt. Vertaling: E.J. Bron, 22 april 2015.
“Ik heb twee dagen geleden gepraat met jonge mensen in Ramallah, die zoals jonge mensen overal ter wereld een opleiding willen doen, willen studeren, reizen, werk vinden en een gezin willen stichten. Ze hebben echter ook een droom, die voor de meeste jonge mensen vanzelfsprekend is: vrij in hun eigen land te leven, vrij van geweld, zonder beperking van hun bewegingsvrijheid […]. Een van de vragen van deze jonge mensen die mij het meest ontroerde – waarbij ik de exacte cijfers niet paraat had – was: hoe kan het dat Israëli´s 70 liter water per dag mogen gebruiken en Palestijnen maar 17?”
Deze woorden sprak de voorzitter van het europees Parlement, Martin Schulz, op 12 februari 2014 voor het Israëlische parlement, de Knesset. De laatste zin inclusief de geciteerde vraag zorgde daarbij voor wrevel bij menig Israëlisch parlementariër. Want hij suggereerde dat de Palestijnen in zekere zin op een droogje zouden zitten, terwijl de Israëli´s genoeg water tot hun beschikking hebben. Maar klopt dat ook?
Historische terugblik
Om in de buurt van het antwoord op deze vraag te komen, is een terugblik op de geschiedenis zinvol. Tijdens de periode van het Britse Mandaat in Palestina (1917-1948) waren de oude waterleidingen en irrigatiesystemen, die in vele eeuwen verplaatst respecteivelijk aangelegd waren, nog steeds wijdverbreid. Het water werd uit bronnen, de bergen, rivieren, wadi´s en onderaardse regenputten gehaald, vooral in tijden van droogte was het water begrijpelijkerwijs schaars. Aan het einde van de mandaatperiode bedroeg de maximale watervoorziening – in regenrijke jaren – op de huidige “Westelijke Jordaanoever” ongeveer 25 miljoen m³ per jaar.
Tijdens de Jordaanse heerschappij over de “Westelijke Jordaanoever” bleef de watervoorziening lange tijd onveranderd, totdat er in 1965 een nieuwe boortechniek werd ingevoerd, met behulp waarvan 350 nieuwe putten werden gemaakt. Ook al waren deze niet bijzonder diep en bezaten ze slechts zwakke motoren, desondanks zorgden ze voor een verbetering van de watersituatie. In regenrijke jaren stonden er nu maximaal 66 miljoen m³ per jaar ter beschikking, waarvan het grootste deel werd gebruikt voor de landbouw. In deze periode werden echter maar 4 van de 708 Palestijnse steden en dorpen op de moderne, gemeentelijke watervoorziening aangesloten, die zodoende stromend water hadden.
Toen Israël na de Zesdaagse Oorlog in juni 1967 de controle over de “Westelijke Jordaanoever” overnam, liet de regering diepe, brede bronnen naast de meeste grote urbane centra boren en via een netwerk van pijpleidingen met elkaar verbinden. Daardoor werd de watervoorziening van de Palestijnen met 50% verhoogd. Toen er steeds meer Israëlische nederzettingen gebouwd en door pijpleidingen met elkaar verbonden werden, sloot men de Palestijnse steden en dorpen langs de pijpleidingen ook aan op stromend water.
De waterhoeveelheid nam tot 1995, het jaar van het tweede Akkoord van Oslo, uiteindelijk naar ongeveer 120 miljoen m³ per jaar toe, en het aantal dorpen met stromend water steeg van vier naar 309.
Het eerste Akkoord van Oslo in 1994 voorzag erin dat Israël de controle over de Palestijnse watervoorziening in Gaza aan de Palestijnse Autoriteit (PA) afstond, inclusief de verantwoordelijkheid voor de grondwaterleidingen, de bronnen, de ontwikkeling, het beheer en het onderhoud van de water- en afvalwatersystemen. Alleen de watersystemen van de joodse nederzettingen vielen hierbuiten (tot zij in het jaar 2005, na de Israëlische terugtrekking uit Gaza, eveneens overgingen in handen van de PA). Bovendien werd overeengekomen dat Israël een extra hoeveelheid water van 5 miljoen m³ per jaar aan Gaza levert.
Om deze overeenkomsten in de praktijk in te voeren, werd een Joint Water Committee (JWC) met gezamenlijke Israëlisch-Palestijnse teams in het leven geroepen en dit JWC is sindsdien zelfs in tijden van politieke spanningen en oorlogen constant bij elkaar gekomen. Het doel van het JWC was en is dus niet in de laatste plaats om de watervoorziening in de Palestijnse gebieden te verbeteren. In de praktijk nam de extra hoeveelheid water tot het jaar 2006 toe tot 60 miljoen m³, zodat een totale hoeveelheid van ongeveer 178 miljoen m³ werd bereikt. “als je daar de productie uit toegestane bronnen bij denkt”, staat er in een onderzoek van het aan de Bar-Ilan University in Ramat Gan gevestigde Begin-Sadat Center for Strategic Studies, “dan heeft Israël ruimschoots aan zijn ondertekende verplichtingen voldaan.”
Eveneens mag niet onvermeld blijven dat het aantal steden en dorpen op de “Westelijke Jordaanoever” dat is aangesloten op stromend water verder is toegenomen. Waren dit er in het jaar 1995 nog 309 van de 708, tien jaar later was volgens informatie van de Palestinian Water Authority (PWA) nog slechts 105 van de Palestijnse bewoners van de “Westelijke Jordaanoever” niet aangesloten op de waterleiding. In maart 2010 was er in 641 van de 708 plaatsen stromend water, daar zijn intussen 16 dorpen bijgekomen.
Nu heeft 98,5% van de Palestijnen op de “Westelijke Jordaanoever” een wateraansluiting – dat is aanzienlijk meer dan bijvoorbeeld het geval is bij de inwoners in Syrië en Jordanië.
Waterverbruik: verschil sterk gedaald
Wat betreft het waterverbruik van Israëli´s en Palestijnen bestond er in 1967 nog een aanzienlijk verschil. Destijds verbruikte een Israëli per jaar gemiddeld 508 m³ natuurlijk water – hiertoe worden niet gezuiverd afvalwater en ontzilt zeewater gerekend –, dat waren bijna 1400 liter per dag. Een Palestijn op de “Westelijke Jordaanoever” kwam slechts op 86 m³ per jaar, dat zijn 236 liter per dag. Dit aanzienlijke verschil had echter veel met de verouderde waterleidingen op de “Westelijke Jordaanoever” te maken en met het feit dat veel Palestijnen nog helemaal niet aangesloten waren op de waterleiding.
Veertig jaar later is er sprake van een duidelijk ander beeld: het Israëlische verbruik per hoofd van de bevolking was naar 153 m³ per jaar (of bijna 420 liter per dag) gedaald, terwijl het Palestijnse verbruik naar 105 m³ per jaar (of 288 liter per dag) was gestegen.
Intussen is het verschil nog kleiner geworden: bij de Israëli´s zijn het per hoofd van de bevolking 150 m³ per jaar en bij de Palestijnen 140 m³.
“De acute daling van het verbruik per hoofd van de bevolking van natuurlijk water in Israël heeft zowel te maken met de daling van de beschikbare natuurlijke waterbronnen als met de dramatische toename van de bevolking”, verklaart het Begin-Sadat Center for Strategic Studies. Het bevolkingsaantal in Israël steeg tussen 1967 en 2006 van bijna 2,8 miljoen naar 7,1 miljoen.
Vaak wordt hier tegenin gebracht dat de genoemde cijfers weliswaar de totale hoeveelheid van het gebruik van natuurlijk water zouden weergeven, maar dat zij desondanks slechts beperkt zouden gelden, omdat niet alleen het privéverbruik maar ook het verbruik door de landbouw hierin zou zijn opgenomen. Als je alleen het privéverbruik rekent, dan daalt de hoeveelheid voor het jaar 2007 aan Israëlische zijde van 153 m³ per persoon per jaar naar 84 m³ en bij de Palestijnen van 105 m³ naar 58 m³. Dat komt overeen met 230 liter per dag in Israël en 159 liter per dag door de Palestijnen. Dat geeft een verschil in levensstandaard aan, maar het zijn niet de 70 tegenover de 17 liter, zoals Martin Schulz dacht.
En het is ook niet zo dat een Palestijn minder dan de 100 liter water per persoon per dag ter beschikking zou staan, die door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) als minimumhoeveelheid wordt genoemd.
Om de watertwist tussen Israëli´s en Palestijnen te begrijpen, is het noodzakelijk om te weten dat er een waterbron bestaat die voor beide zijden van wezenlijk belang is, omdat uit die bron het meeste water afkomstig is. Bedoeld wordt daarmee een berg-aquifer, een watervoerende bodemlaag in de bergen, die zich uitstrekt over de hele “Westelijke Jordaanoever” en aangevuld wordt door regenval. Het water baant zich een weg door de aarde en stroomt uiteindelijk naar verschillende bronnen, die zich voor een niet gering deel in Israëlisch kernland bevinden en waarvan het water in grote reservoirs wordt opgevangen.
Dit is dan ook een wezenlijk deel van het conflict. Want terwijl de Palestijnse Autoriteit erop staat dat de boven de “Westelijke Jordaanoever” vallende en daar in de bodem verdwijnende regen grotendeels van de Palestijnen is, argumenteert de Israëlische waterautoriteit dat de bronnen zich overwegend in gebieden bevinden die al voor 1967 bij Israël hoorden en destijds al gebruikt werden. Om tussen deze beide zienswijzen een compromis te vinden, regelden Oslo II en daarna het Joint Water Committee de verdeling van de watervoorraden.
Ontoereikende behandeling van afvalwater
Het tweede Oslo-akkoord voorzag er ook in dat de Palestijnse Autoriteit een functionerende afvalwaterlozing en afvalwaterzuivering dient te garanderen. Maar dit is nog steeds een groot probleem. De hoeveelheid afvalwater dat door de Palestijnen op de “Westelijke Jordaanoever” wordt geproduceerd, bedraagt nu ongeveer 52 miljoen m³ per jaar. Daarvan werd echter slechts ongeveer 4 miljoen m³ in Palestijnse zuiveringsinstallaties behandeld, nog eens 14 miljoen m³ in Israëlische zuiveringsinstallaties en de rest – dus ongeveer 34 miljoen m³ per jaar en daarmee twee derde deel – stroomt ongezuiverd in veel waterlopen en wordt zodoende een enorme belasting van het grondwater, van de bronnen en van het milieu – zowel in de Palestijnse gebieden als in Israël.
De Palestijnen beschikken verder niet over afvalwaterzuiveringprojecten, hoewel meerdere landen – waaronder Duitsland, de VS en Japan – evenals de Wereldbank hun bereidheid hebben verklaard om aanzienlijke financiële hulp voor de bouw van deze belangrijke installaties beschikbaar te stellen.
En dit ondanks het feit dat door het Joint Water Committee goedgekeurde programma´s al bestaan, die de zuivering van afvalwater in Nablus, Tulkarem, Jenin, Ramallah, Hebron, de centrale Gazastrook en andere regio´s omvatten.
Omdat het afvalwater nauwelijks gezuiverd wordt, ontbreekt bovendien vaak de mogelijkheid om het te gebruiken als irrigatiewater in de landbouw. In plaats daarvan wordt vers water gebruikt, wat ertoe leidt dat de private huishoudingen ettelijke miljoenen kubieke meters water minder kunnen gebruiken.
Israël daarentegen recyclet ongeveer 75% van zijn afvalwater, in de eerste plaats voor agrarisch gebruik. Volgens informatie van de Europese Commissie gebruikt de joodse staat per hoofd van de bevolking meer gerecycled afvalwater voor agrarische doeleinden dan welk ander land ter wereld ook.
In totaal ziet de Israëlische balans met betrekking tot de waterpolitiek tegenover de Palestijnen er helemaal niet zo slecht uit zoals vaak wordt aangenomen of beweerd. Israël voldoet aan zijn verplichtingen in het waterakkoord met de Palestijnen en heeft er bovendien voor gezorgd dat bijna alle Palestijnse steden en dorpen aangesloten zijn op stromend water. Weliswaar is er nog steeds sprake van een verschil in levensstandaard tussen Israëli´s en Palestijnen, die zich ook weerspiegelt in het water.
Maar de verschillen zijn lang niet zo groot als vaak wordt aangenomen.
Gerelateerd