Door Efraim Karsh, hoogleraar Midden-Oosten en Mediterrane Studies aan het King’s College van de Universiteit van London. Paragraaf uit zijn artikel ‘De oorlog tegen de Joden’. Vertaling: Likoed Nederland, 18 september 2012.
De ware strijd is tussen het Huis van de Oorlog en het Huis van de islam. Niet tussen Palestijnen en Israël.
Laten wij eens nagaan wat er zou gebeuren als Israël en de door de PLO gedomineerde Palestijnse Autoriteit een formeel vredesverdrag zouden ondertekenen. Zou dat de campagne stoppen om de Joodse staat te delegitimeren of zou het een einde maken aan het antisemitisme in Europa? Nauwelijks – en wel om de eenvoudige reden dat de Palestijnse kwestie bijna niets te maken heeft met deze punten. Hoewel antizionisme het basisbeginsel is van de Arabische solidariteit sinds de jaren 1930, is het immers makkelijker om mensen te verenigen door middel van een gemeenschappelijke haat dan door middel van een gedeelde loyaliteit. De Arabische landen – en de internationale voorvechters van de Palestijnen – hebben laten zien veel minder aandacht te hebben voor het welzijn van de Palestijnen dan voor hun eigen belangen.
Zo was het algemeen bekend dat de Arabische aanval in mei 1948 op de zojuist opgerichte staat Israël meer een gevecht was om Arabisch gebied dan een strijd voor Palestijnse nationale rechten. Zoals de secretaris-generaal van de Arabische Liga Azzam zich liet ontvallen aan een Britse verslaggever, was het doel van Koning Abdullah van Jordanië: “om de centrale heuvel regio’s van Palestina op te slokken, voor toegang tot de Middellandse Zee in Gaza. De Egyptenaren zouden de Negev krijgen. Galilea zou naar Syrië gaan, behalve de kuststrook van Akko die zou worden toegevoegd aan Libanon.”
Van 1948 tot 1967, toen Egypte en Jordanië de Palestijnen in de Gazastrook en de Westbank regeerden, zijn de Arabische staten er niet in geslaagd om deze bevolking aan een eigen staat te helpen. Ze toonden ook weinig interesse in het beschermen van hun mensenrechten of zelfs in het verbeteren van hun kwaliteit van leven. Dat was mede de reden dat 120.000 Palestijnen van de Westelijke oever van de rivier de Jordaan verhuisden naar de Oostelijke oever en ongeveer 300.000 anderen emigreerden naar het buitenland. “Het kon ons niet schelen dat de vluchtelingen zouden sterven,” merkte een Egyptische diplomaat ooit op. “Er zijn hier genoeg Arabieren.”
Het is dus niet verrassend dat de Arabische staten nooit geaarzeld hebben om Palestijnen op grote schaal op te offeren wanneer hen dat beter uit kwam. De minzame en sterk verwesterde koning Hoessein van Jordanië had er in 1970 – toen zijn troon bedreigd werd door de PLO – geen moeite mee om duizenden Palestijnen af te slachten. Deze gebeurtenis staat bekend staat als ‘Zwarte September’. Zes jaar later slachtten Libanese christelijke milities, gesteund door het Syrische leger, ongeveer 3.500 Palestijnen af – voornamelijk burgers – in het Beiroet vluchtelingenkamp van Tel Zaatar. In de zomer van 2007 doodde het Libanese leger honderden Palestijnen – waaronder veel burgers – in het vluchtelingenkamp Nahr al-Bared. Geen van de Arabische staten kwam de Palestijnen te hulp. Integendeel. Ook niet nadat de PLO officieel was aangewezen door de Arabische Liga als de “enige vertegenwoordiger van het Palestijnse volk”. Toen de PLO vervolgens in het midden van de jaren tachtig zijn militaire aanwezigheid in Libanon probeerde te herstellen, werd het zonder pardon uitgewezen door president Assad van Syrië.
Deze geschiedenis van het manipuleren van de Palestijnse zaak door Arabische leiders voor hun eigen doeleinden gaat alsmaar door – intussen het lot van de Palestijnen negerend. In een poging om zijn roofzuchtige aanval te verdedigen, beweerde Saddam Hoessein dat hij zijn invasie van Koeweit in augustus 1990 niet zou beëindigen zonder “de onmiddellijke en onvoorwaardelijke terugtrekking van Israël uit de bezette Arabische gebieden in Palestina.”
Kort na de Golfoorlog van 1991 strafte Koeweit de PLO voor de steun aan Saddam Hoessein door het stoppen van de financiële hulp, het verdrijven van 440.000 Palestijnse arbeiders en het doden van duizenden. Dit was zo ernstig dat Arafat moest erkennen dat “wat Koeweit deed met het Palestijnse volk erger is dan wat er door Israël deed met de Palestijnen in de bezette gebieden.”
De Arabische staten hebben laten zien weinig te voelen voor het lijden van gewone Palestijnen. De islamitische connectie met het Palestijnse probleem is zelfs nog zwakker. Die is er niet vanwege een Palestijns recht op zelfbeschikking, maar als onderdeel van een heilige oorlog, vanwege het verlies van een deel van het ‘Huis van de islam’. Daarom zijn islamisten tegen de Joodse staat Israël. In de woorden van het Handvest van Hamas: “Het land van Palestina is een islamitisch bezit voor altijd tot op de dag van de wederopstanding …. Als onze vijanden islamitische land bezetten, wordt jihad een plicht, voorgeschreven aan alle moslims.”
In dit opzicht is er geen enkel verschil tussen Palestina en andere delen van de wereld die door islamitische legers in de geschiedenis werden veroverd. Bijvoorbeeld, tot op de dag van vandaag spreken veel Arabieren en moslims ongegeneerd over het terug krijgen van Spanje. Zij zien hun verdrijving uit dat land in 1492 als een grof historisch onrecht.
Zoals blijkt uit de overweldigende steun voor de aanslagen van 11 september in de hele Arabische en islamitische wereld, is deze visie niet beperkt tot gedesillusioneerde of obscure randgroepen van de islam.
Binnen dit grote geheel is de strijd tussen Israël en de Palestijnen maar een klein element. De vermeende centrale rol daarvan lijkt veel groter in Westerse ogen dan in islamitische ogen.