Door George Gilder, juni 2011.
Volgens een brede consensus van de internationale media en de weloverwogen breinbrouwsels van de diepst denkende filmsterren, wordt de fundamentele oorzaak van de onrust in het Midden-Oosten gevormd door Israelische kolonisten in wat men beschrijft als de ‘bezette gebieden’ op de West Bank van de rivier de Jordaan. Zelfs gevierde en fervente aanhangers van Israel als Alan Dershowitz en Bernard-Henri Levy houden de kolonisten buiten de grenzen van hun Zionistische sympathieen. Volgens deze wijze analyses van het gebeuren zullen, als je de kolonisten verwijdert, de problemen van de regio eindelijk oplosbaar worden.
Lester Brown van het ‘Worldwatch Institute’ voegt aan deze politieke problemen een komende milieuramp toe, die volgens hem ook al verergerd wordt door de Israelische kolonisten en hun hydrofiele irrigatieprojecten. Hij ziet het Midden-Oosten ernstig bedreigd door de groei van de bevolking en de uitputting van waterbronnen.
‘Worldwatch Institute’ legt uit: “Sinds een ton graan 1000 ton water vertegenwoordigt, wordt het importeren van graan de meest efficiente manier voor de invoer van water. Vorig jaar importeerde Iran 7 miljoen ton tarwe, de eerste plaats overnemend van Japan als ’s werelds grootste tarwe-importeur. Dit jaar zal naar verwachting ook Egypte Japan voorbij gaan. Het water, nodig om het graan en andere naar de regio geimporteerde voedingsmiddelen te produceren, was ongeveer gelijk aan wat er jaarlijks door de rivier de Nijl stroomt.
Hoewel deze twee problemen misschien los van elkaar lijken te staan, komen ze samen in de geschiedenis van Israel, een geschiedenis geschapen door verschillende generaties van kolonisten, een geschiedenis waarin op elk punt de schaarste aan water zijn beperkingen oplegde in een land dat grotendeels uit woestijn bestond. In het midden van de 19e eeuw, voor de komst van de eerste groepen van Joodse kolonisten op de vlucht voor pogroms in Rusland, leefden er tussen de 200.000 en 300.000 Arabieren in wat later het mandaatgebied Palestina zou worden en dat nu bestaat uit Israel, de Westelijke Jordaanoever en Gaza.
De bevolkingsdichtheid en levensverwachting in die gebieden leek op dat van het uitgedroogde en ontvolkte Saharaanse deel van het Tsjaad van vandaag. Hoewel Worldwatch misschien liever zou zien dat het Midden-Oosten terug zou keren naar deze meer aarde-vriendelijke, biologische en duurzame demografische gegevens, is het feit dat er nu ongeveer 5,5 miljoen Arabieren met een levensverwachting van meer dan 70 jaar wonen in het voormalige Britse Mandaat vooral toe te schrijven aan het werk van de joodse kolonisten, of dat nu een ramp of een zegen is.
Een van de weinig bekende helden van de 20e eeuw was Walter Clay Lowdermilk, die deze Joodse prestatie in 1939 beschreef, negen jaar voor de schepping van de moderne staat Israel. Als Amerikaanse expert op het gebied van landgebruik, formuleerde en populariseerde hij de beste technieken van bodemsanering en beheer van water-stroomgebieden over de hele wereld. Tegenwoordig draagt de landbouwschool aan het Technion-instituut de bondige naam van deze in Amerika geboren christen en de toonaangevende wereld-prestaties van het Israelische waterbeheer getuigen deels van zijn invloed.
Lowdermilk studeerde met een Rhodes-beurs in Oxford, promoveerde in Berkeley in de bosbouw en richtte zich gedurende zijn carriere op “het lezen van het land” voor zijn verhalen van menselijke beschaving. Getrouwd met een christelijke missionaris, verhuisde hij in het begin van zijn carriere naar Noord-China om oplossingen te vinden voor de grote hongersnood aldaar in 1920 en 1921. Terwijl hij de heersende opvatting afwees dat de crisis was veroorzaakt door de klimaatverandering, identificeerden Lowdermilk en zijn team als het echte probleem de enorme lading slib die door de Gele Rivier elk jaar stroomafwaarts werd gebracht en gedeponeerd in de laaglanden van de rivier, waardoor overstromingen ontstonden en het binnenland verstoken bleef van verversing van de vruchtbare bovenlaag van de aarde.
“Geconfronteerd met dermate tragische gebeurtenissen”, schreef hij, “besloot ik mijn leven te wijden aan de studie van methodes om de landbouwgrond in stand te houden waarvan de mensheid afhankelijk is.”
Hij werd onderdirecteur bij de ‘U.S. Soil Conservation Service’ (nu onderdeel van het Ministerie van Landbouw) en belast met onderzoek. Hij begon in 1938 aan een wereldwijde opdracht om te bepalen hoe de ervaring van oudere beschavingen de VS tot leidraad kon zijn bij het overwinnen van de eigen agrarische crises van de Dust Bowl” en de erosie in het Zuiden. Deze pelgrimstocht van 25.000-mijl eindigde in Palestina, waar hij geconfronteerd werd met de vraag hoe het ‘land van melk en honing’ beschreven in de Bijbel een woestenij was geworden.
Lowdermilk wist dat in de oudheid Palestina grotendeels zelfvoorzienend was, met een bevolking van miljoenen mensen. Vol met bossen, vol met schapen en geiten, vol met boerderijen en wijngaarden, riep het landschap een beeld op van Europese overvloed. Toen echter Lowdermilk in 1939 aankwam in het gebied was het vooral een milieu-ramp. Zoals hij vertelde in zijn boek van 1944, Palestina, Land van Belofte:
“Toen joodse kolonisten hun werk voor het eerst begonnen in 1882 …. was de hoger gelegen vruchtbare aarde op minstens de helft van de heuvels geerodeerd tot op de harde ondergrond; waterstromen die de kustvlakten doorkruisten waren verstikt met erosie-brokstukken van de heuvels en vormden pestilente moerassen, besmet met de gevreesde malaria; van de schone steden en kunstige constructies van oude tijden waren nog slechts droevige ruines over.”
In de late 19e eeuw, zo kreeg Lowdermilk te horen, “woonden rond het huidige Tel Aviv niet meer dan 100 ellendig gezinnen in hutten”. Jericho,vroeger welig in de schaduw van balsam-bomen, was boomloos. Wat Lowdermilk verbaasde – en zijn leven veranderde – as echter niet de 1000 jaar van achteruitgang, maar de ongeveer 50 jaar van ontginning van zowel de hooglanden als het laagland door relatief kleine groepen van Joodse kolonisten.
Als een van de vele voorbeelden van vallei-ontginning, vertelt hij het verhaal van de kolonie Petah Tikva, opgericht door Joden uit Jeruzalem in 1878, in weerwil van waarschuwingen van artsen die het gebied buiten wat nu Tel Aviv is als hopeloos besmet zagen met malaria muggen.
Na de eerste mislukkingen en opgaves, werd Petah Tikva “de eerste nederzetting die de dodelijke vijand van de malaria overwon” door “het planten van Eucalyptus in de moerassen die het vocht absorbeerden”, door verdere moerassen droog te leggen en grote hoeveelheden kinine te importeren en een rijke landbouw en citruscultuur te ontwikkelen.
Tegen de tijd van Lowdermilks bezoek was Petah Tikva uitgegroeid tot de grootste van de Joodse plattelands-nederzettingen, “die 20.000 mensen in leven hield waar zestig jaar geleden slechts 400 door koorts geteisterde fellaheen woonden”. (Vandaag is ’t het centrum van de Israelische high-tech industrie.)
In de diepe gaten en geulen van de heuvels nabij Jeruzalem werd de ontginning door kolonisten belichaamd door Kiriath Anavim. Opgericht in 1920 tussen doornstruiken, dwergbomen en een droevige zooi rotspuin, kon de nederzetting op het moment van de reis van Lowdermilk zich beroemen op uitgebreide terras-landerijen, boomgaarden en wijngaarden, met pruimen-, perziken- en abrikozen-bomen, honing en gevogelte met voorts welvarende zuivelbedrijven die melk produceerden voor Jeruzalem en Tel Aviv.
De 500.000 Joodse kolonisten, die arriveerden voor de stichting van Israel breidden de opname-dimensies en het opname-vermogen van het land enorm uit door het droogleggen van moerassen, door uitlogen van zoute gronden, door het veranderen van duinlandschappen in boomgaarden en pluimveebedrijven, door het planten van miljoenen bomen op de rotsachtige heuvels, door de bouw van ingewikkelde waterwerken en terrassen op de heuvels, door het graven van 548 putten en bijbehorende kanalen in iets meer dan een decennium, door het op die manier irrigeren van duizenden hectaren grond en door het vestigen van industrieen, ziekenhuizen, klinieken en scholen.
Het was deze vooruitgang die de 20e-eeuwse steile stijging, namelijk een vervijfvoudiging van de Arabische bevolking rond 1940 mogelijk maakte.
Lowdermilk vertelt in zijn boek dat in de 21 jaar tussen 1921 en 1942 de Joden het aantal ondernemingen viervoudig deden stijgen, het aantal banen meer dan tienvoudig en het totale geinvesteerde kapitaal van een paar honderd duizend dollar tot een equivalent van $ 70 miljoen in 1942-dollars. Vooral belangrijk was in Lowdermilks visie het aankopen van grote delen van ongebruikte Arabisch land door Joodse kolonisten, van wie velen de benodigde financiele middelen hadden verdiend door hun eigen harde werk op de droge akkers. In de meeste gevallen kochten de kolonisten slechts een klein deel van een individueel perceel van een Arabier en betaalde drie of vier keer de prijs waarvoor hetzelfde soort percelen in Syrie werd verkocht (en voor zelfs veel meer dan in Zuid-Californie).
Dus de Joodse aankopen voorzagen Arabische boerderijen van kapitaal, waardoor een dramatische uitbreiding van hun productie mogelijk werd.
“In gevallen waar het land behoorde aan absenteistische eigenaars en pachters gedwongen waren te verhuizen …. merkte ik dat de Joodse kopers compensatie hadden verstrekt, bedoeld om het de pachters mogelijk te maken ander land te pachten.”
Lowdermilk meldde dat veel Arabische grondbezitters al waren begonnen met verzet te bieden tegen de agrarische vooruitgang “en de Joden het succes kwalijk namen”, terwijl de Britten in het gebied “zijn doordrenkt met oude koloniale tradities en bevriend raken met feodale leiders”. Europese diplomaten genoten vaak van het ‘going native’ door de Arabische grandes na te doen (die op hun beurt Europese etnische vooroordelen en minachting voor ‘kooplui’ aanleerden). Samen hebben ze deze geheel goedaardige transacties besmeurd met anti-semitische beledigingen en karikaturen.
De resultaten van de aankopen waren echter duidelijk: “Tijdens de laatste 25 jaar (voor 1939), hebben Joden hebben slechts zes procent van Palestina’s 6,5 miljoen acres oftewel 400 duizend acres verworven en daarvan was minder dan een kwart al eerder bebouwd door Arabieren.
Deze nieuwe kansen in Palestina trokken honderdduizenden Arabische immigranten aan, uit Irak, Syrie, Jordanie en de woestijn. Met lonen voor Arabische arbeiders die het dubbele of meer waren van het loon in Syrie, Jordanie en Irak, kon in 1936 een Britse Koninklijke Commissie rapporteren: “Het hele scala van de openbare diensten heeft zich gestaag ontwikkeld tot voordeel van de fellaheen …. de inkomsten voor die diensten zijn grotendeels door de Joden beschikbaar gesteld.”
Lowdermilk zette zijn betoog kracht bij door een slimme vergelijking met de situatie in Jordanie. Bijna vier keer groter dan Palestina (inclusief Sinai), is Jordanie deel van dezelfde bergplooi van het Mesozoisch kalksteen, heeft dezelfde rijke rivierhoogvlaktes, dezelfde Rift Valley en hooglanden, dezelfde bodemschatten, hetzelfde klimaat, en een meermalen grotere bevolking in de oudheid. Maar op het moment van het bezoek van Lowdermilk, was Jordanie’s landbouwproductie en de per capita consumptie van ingevoerde goederen een vijfde van die van Palestina en de bevolkingsdichtheid was een tiende van die van Palestina.
Zonder joodse nederzettingen leed Jordanie zwaar bevolkingsverlies door emigratie (voornamelijk naar Amerika en Palestina), terwijl Palestina steeds grotere immigrantenstromen aantrok, die meestal clusterden rond Joodse nederzettingen. Door de Joodse ontwikkelingen in de voedselproductie, de geneeskunde en openbare hygiene, kwamen de Arabische gezondheids-statistieken steeds meer in de buurt van die van de Joodse kolonisten.
Terwijl het Arabische geboortecijfer in feite daalde met 10 procent, werd het sterftecijfer een derde lager en kindersterfte daalde met 37 procent. Het netto resultaat was een Arabische jaarlijkse bevolkingsgroei van 16,2 procent, het hoogste in de wereld (exclusief de immigratie).
Lowdermilk vatte het samen: “Landelijk Palestina wordt steeds minder en minder als Trans-Jordanie , Syrie en Irak en meer als Denemarken, Nederland en delen van de Verenigde Staten .”
Tegen al deze heroische feiten van vooruitgang was er echter een uit Europa afkomstige tegenstroom werkzaam. Zoals uitgebreid is gerapporteerd door Lowdermilk en anderen die daar aanwezig waren geweest in het voorgaande decennium , “waren fascistisch Italie en nazi-Duitsland zeer actief in het opstoken van Arabische onvrede”.
Een speerpunt was de grootmoefti van Jeruzalem, de meest bekende Palestijnse leider, die later een fervent voorstander van de Holocaust werd, al gauw een medestrijder werd voor de zaak van Hitler en die de oorlog doorbracht in diens hoofdkwartier in Berlijn. “Alle Joodse immigratie moet worden verboden”, zei de moefti, “omdat het land zelfs de joden die er al waren niet kon absorberen.” Ze zouden moeten worden verwijderd door een proces dat “of vriendelijk of pijnlijk zou kunnen zijn”.
Lowdermilk wees op een onheilspellende precedent in Irak. Toen de Britten hun mandaat opgaven, beloofden Irakese leiders plechtig om de Assyriers te beschermen – de christelijke minderheid in het land. “In plaats daarvan werden de Assyrische christenen afgeslacht door Arabieren van het soort van de moefti, een soort die de christenen niet wenste te ‘assimileren of te absorberen’.” Lowdermilk voorspelde dat “Arabische overheersing in Palestina …. een abrupt einde zou maken aan het ontginningswerk dat nu zo schitterend wordt uitgevoerd.” Onder Arabische heerschappij is Palestina altijd een slaperig woestijnland geweest dat geen authentiek 20e-eeuwse Arabisch Ontwaken zou hebben kunnen gaande houden. Palestina zonder Joden is geen natie maar een Naqba.
Veel mensen denken dat de nieuwe en grotere instroom van Joodse kolonisten na de Tweede Wereldoorlog een onrecht is dat is aangedaan aan de Arabieren. Maar wat de Joden in feite deden was het voortzetten van het heldhaftige en ingenieuze patroon van ontwikkeling geschetst door Lowdermilk in 1939. Met een Arabische bevolking die even snel groeide als de Joodse in de meeste regio’s, en in sommige zelfs sneller, kunnen er onmogelijk ontheemden in enige significante omvang geweest zijn. De demografische cijfers discrediteren als simpelweg mythisch of leugenachtig alle literatuur van het slag Ilan Pappe, Avi Shlaim Rashid Khalidi, en de andere diva’s van het Naqba-verhaal over Palestijnse grieven en verdrijving.
Joodse immigranten in de landbouw, rond 1880
Tegen 1948 was de Arabische bevolking in het Mandaat-gebied gegroeid tot ongeveer 1,35 miljoen, een stijging van 60 procent sinds de jaren 1930, en gestegen met een factor zeven sinds de komst van het creatieve cohort met de vooruitziende blik van pionierende joden uit Rusland in de jaren 1880. Vooral geconcentreerd in wijken grenzend aan de zionistische nederzettingen, was deze Arabische bevolking de grootste in de hele geschiedenis van Palestina.
Alleen de invasie van 1948 door vijf Arabische legers – en een wanhopige en moedige Israelische zelfverdediging – verdreef veel van de Arabieren, ongeveer 700.000. Deze Palestijnse Arabieren werden verdreven of aangespoord te vluchten door de Arabische leiders in 1948 in een oorlog die de Joden niet gezocht noch uitgelokt hadden. Maar de oprichting van de staat Israel en diens groeiende economie bracht een hernieuwde en versnelde immigratie op gang naar het gebied tot het huidige niveau van ongeveer 5,5 miljoen Arabieren.
De enige echte Palestijnse naqba werd niet veroorzaakt door de Zionisten in 1948, maar in 1949 door hulpverlenings-bureaucraten van de UNRWA, de United Nations Relief and Works Agency voor hulpverlening aan Palestijnse vluchtelingen. In een verlangen om de Palestijnen te compenseren voor hun vermeende slachtofferschap door de oprichting van de staat Israel, schiepen de internationale bureaucratieen op misdadige wijze een echt en permanent slachtofferschap onder de 1,4 miljoen vluchtelingen die wonen in de 59 kampen van de UNRWA en onder de miljoenen die wonen in de omliggende getto’s.
Gefinancierd door de VS en de Europese Unie – zoals Michael S. Bernstam van Stanford’s Hoover Institution uitlegde in Commentary in december van 2010 – bestendigt de UNRWA de notie van een ‘recht op terugkeer’ naar het land. Toch bestond dit land nauwelijks als een bezitswaardigheid voordat de Joden het ontgonnen en het waardevol maakten en geschikt om op te leven.
“Het is niet het recht op terugkeer”, schrijft Bernstam, “het is een vordering van het recht om terug te pakken” …. of beter gezegd om het land zonder meer aan de rechtmatige eigenaren te ontnemen. Als typisch resultaat van verkeerd begrepen buitenlandse hulp, breidt deze tragische fout het Palestijnse geklaag uit tot buiten Gaza en de Westelijke Jordaanoever tot in landen zoals Jordanie, Syrie, Libanon die ook Palestijnse kampen herbergen.
De valse ideologie van Palestijnse slachtofferschap door de schuld van Israel maakt bijna alle waarnemers blind voor de werkelijke feiten van het economische leven in de regio. Niemand die de huidige literatuur leest kan er enig idee van krijgen dat het grootste deel van de drie ongeveer 20-jarige economische tijdperken na 1948, de Palestijnen sterk bleven profiteren van Israelische ondernemingen en dat ze zeer welvarend waren in vergelijking met de Arabieren in andere landen in de regio.
Tijdens het tijdperk van de Israelische ‘bezetting’ bijvoorbeeld, dat liep van de oorlog van 1967 tot 1993 , verdrievoudigde het aantal Arabieren in de gebieden tot ongeveer 3 miljoen, samen met de creatie van zo’n 261 nieuwe steden, een verdrievoudiging van het Arabische per capita inkomen en een toename van de levensverwachting van 52 tot 73 jaar. Ondertussen steeg het aantal Israelische kolonisten in dit gebied – ontdaan immers van Joden door Jordanie – slechts tot 250.000. Nogmaals, verre van dat de Joodse nederzettingen enige ontheemding van Arabieren tot gevolg had, maakten deze nederzettingen een enorme toename mogelijk van zowel het aantal als de rijkdom van de Palestijnse Arabieren.
De oorzaak van de volgende ramp was interventie van het Westen krachtens het zogenaamde vredesproces van de vroege jaren 1990. Buitenlandse hulp stroomde naar binnen met een snelheid van bijna $ 4 miljard per jaar, en de PLO onder Yassir Arafat en zijn roofzuchtige bende van rabiate anti-semieten werd van Tunesie binnengebracht om de schat te beheren. Het resultaat was een 40 procent daling van het inkomen per hoofd van de bevolking samen met de stijging van terrorisme en anti-semitische gezindheid. In deze sfeer, stortte het Palestijnse ondernemerschap in te midden van veel gepraat over de ‘vernedering’ van de Palestijnen die werkten voor Joden.
De test van een beschaving is wat het volbrengt in het bevorderen van humaniteit – wat die beschaving schept en niet zozeer wat die beschaving eist of beweert. Vanaf het begin, vroeg in de 20e eeuw, was het Palestijnse nationalisme zelf een kunstmatige constructie gekenmerkt door vijandigheid tegenover de Joden, maar ook in de richting van het kapitalisme. Palestijnse politiek gedrag was zo onaangenaam dat hun leiders werden afgewezen door elke Arabische staat waarin zij hun toevlucht zochten, inclusief de aangrenzende en overwegend Palestijnse staat Jordanie toen het de Westelijke Jordaanoever regeerde tussen 1948 en 1967.
Maar na 1967, en onder Israelisch bewind, bewezen de Palestijnen dat ze welvarend konden worden door zich te richten op ondernemingen die een aanvulling op de Israelische economie vormden.
De meest onthullende parameter van de invloed van de Israelische economie op Arabieren – (in tegenstelling tot de zelf-toegebrachte verstoring middels terrorisme) – zijn de prestaties van de een-vijfde van de Palestijnse Arabieren die in Israel wonen als burgers. Onlangs werd een ondoordringbaar stuk sociologisch struikgewas op het onderwerp geplant door VN-econoom Raja Khalidi in het ‘Journal of Palestine Studies’ gepubliceerd door de ‘University of California Press’ in Berkeley, Californie.
Het werd geredigeerd door Khalidi’s broer Rashid. Deze Rashid Khalidi kreeg kort bekendheid tijdens de presidentiele campagne van Barack Obama in 2008 omdat hij “mij consequent herinnerde”, zoals de presidentskandidaat het uitdrukte “aan mijn eigen blinde vlekken en mijn eigen vooroordelen” met betrekking tot het Palestijnse lijden. Raja Khalidi’s kijk op de zaak “stelt een discriminerende en hegemonistische Joodse staat (en economie) tegen een etnisch-nationale minderheid die niet in staat is om toegang te krijgen tot een “billijk aandeel in de nationale middelen”.
Die “natuurlijke middelen”, ontzegd aan de Arabieren in Israel, blijken in Raja Khalidi’s ogen de hulpbronnen van het land zelf te zijn. Nadat de Palestijnse Arabieren ze verkocht hadden aan Joodse kolonisten, kregen zij last van verkopers-wroeging. Blijkbaar hadden ze niet verwacht dat het land de meest vruchtbare boerderijen van de regio zou kunnen opleveren of wolkenkrabbers en high-tech fabrieken kon baren. Waarom heeft niemand ze dat verteld? Nu willen ze het land terug, inclusief de wolkenkrabbers en high-tech-fabrieken.
In Raja Khalidi’s hele betoog zit een enorm gat, namelijk het ontbreken van bewijs dat Arabieren ook maar ergens in de wereld buiten de VS economisch net zo goed hebben gepresteerd als in Israel. Het gemiddelde Arabische jaarlijkse inkomen per capita in Israel is $ 600 per maand (dat wil zeggen, een jaarlijks gezinsinkomen van 14.400 dollar voor een gezin van vier). Dit in vergelijking met een gemiddelde jaarlijkse inkomen van 9.400 dollar voor een gezin van vier in dunbevolkt Jordanie, dat ruwweg overeenkomt met het gemiddelde over de hele Arabische wereld.
Bovendien: terwijl de Palestijnen in de betwiste gebieden een katastrofale 40 procent daling van de inkomsten hebben ondergaan sinds heropleving van de PLO, is de inkomenskloof tussen de Palestijns-Arabische bevolking van Israel en de Joodse bevolking daadwerkelijk afgenomen.
Een eventuele inkomens-kloof tussen de Joodse en Arabische bevolking van Israel is duidelijk toe te schrijven aan de doortastendheid van Joodse ondernemers en andere professionals, wier uitzonderlijke kwaliteit soortgelijke hiaten oplevert in elke vrij land op aarde met een signficant aantallen Joden. Bijvoorbeeld: de inkomensverschillen tussen Joden en andere Kaukasiers in de Verenigde Staten zijn nog groter dan die tussen Joden en Arabieren in Israel. Waarschijnlijk weerspiegelt dit verschil het feit dat de VS tot voor kort volgens de meeste criteria een vrijere economie hadden dan Israel.
Het probleem is Khalidi’s eigen houding, waarin de opvatting van de Arabische leider Musa Alami na-echoot bij een ontmoeting met David Ben-Gurion in 1934. Toen Ben-Gurion hem vertelde dat het Zionisme “een zegen zou zijn voor de Arabieren van Palestina, en ze geen goede reden hebben om zich te verzetten tegen ons”, antwoordde Alami, “Ik zou liever hebben dat het land nog honderd jaar kaal en verarmd zou blijven, tot we zelf in staat zijn om het onafhankelijk te ontwikkelen.”
Deze gevoelens leven vandaag onder Hamas nog steeds. Toen in 2005 de Israelis daadwerkelijk hun moderne kassen en irrigatie-apparatuur achter lieten in Gaza, gaven de leiders van Hamas opdracht veel van deze voorzieningen te vernietigen. Sommige dingen veranderen nooit. Op 9 april 2011 vertelde Maen Areikat hoofd- vertegenwoordiger van de PLO in de VS aan het Joodse blad Forward: “Palestijnen zijn er niet op uit hun levensomstandigheden te verbeteren. Ons echte probleem is de bezetting te beeindigen.” – Het wegwerken van die geniepige kolonisten!
Nu Hamas zich voegt bij de Palestijnse Autoriteit en met een buitenlandse hulp van opnieuw $ 4 miljard, waarvan 900 miljoen dollar rechtstreeks uit de VS naar de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever stromen, zijn de directe vooruitzichten grimmig. Onder de ondernemingsgezinde leiding van Benjamin Netanyahu is de huidige regering van Israel niettemin uit op een economie van samenwerking en welvaart. Naarmate een afname van geweld het toestaat, schept hij resoluut nieuwe mogelijkheden voor Palestijns ondernemerschap en Palestijnse groei. De keuze voor de Palestijnen is helder als altijd al, namelijk tussen het laten bloeien van kapitalisme en vrijheid of de economie van afhankelijkheid en nationaal-socialisme.
En wat heeft deze geschiedenis nu te maken met het Worldwatch-alarm over een toenemende dreiging van water-uitputting in het Midden-Oosten? Een paar eenvoudige statistieken doen vermoeden dat de Israelische ‘kolonisten’ (en voor de PLO zijn alle Israeli’s kolonisten) opnieuw de oplossing zijn in plaats van het probleem in de regio.
Sinds de stichting van de staat Israel is de bevolking vertienvoudigd in een land dat half woestijn en zes maanden van het jaar zonder regen is. Terwijl de hoeveelheid in cultuur gebracht land bijna is verdrievoudigd, is de landbouwproductie zestienvoudig gestegen en werd er vorig jaar voor zo’n 800 miljoen dollar geproduceerd aan Israelische landbouw-export. Tegelijkertijd is de industriele productie vijftigvoudig gestegen. Ondertussen is het Israelische gebruik van water gedaald met 10 procent.
Op het ogenblik zuiveren en recyclen Israeli’s zo’n 95 procent van het rioolwater van de natie, met inbegrip van ingevoerd afvalwater van de Westelijke Jordaan-oever en Gaza. “Zij verkopen ons afvalwater en wij geven we hen drinkbaar water terug”, zei een Israelische functionaris. Israel is een pionier in het uitvinden van steeds efficientere vormen van druppel-irrigatie en wint ongeveer 50 procent van zijn water uit toonaangevende ontziltings-fabrieken.
Met een reeks hydrologische innovaties, geeft Israel de cruciale antwoorden op de acute watercrisis die het Midden-Oosten en veel van de rest van de wereld treft. Net zoals de Israelische kolonisten de opkomst van een economie in Palestina mogelijk maakten, bieden ze nu uitzicht op het redden van de hele regio van water-uitputting en van armoede als de olie-boom eens eindigt.
Amerika’s vijanden in het Midden-Oosten begrijpen heel goed dat geen Amerikaanse militaire doelen of hulpbronnen in het Midden-Oosten bij benadering zo belangrijk voor de regio zijn als Israel, met zijn alsmaar groeiende arsenaal van technische, economische, morele en militaire middelen. Israel kwam door de recente wereldwijde malaise met nauwelijks een sector die in waarde verminderde, met nauwelijks een tekort of ‘stimuleringsplan’ en met een stijgende shekel, intussen zijn wereldwijde suprematie versterkend, achter alleen de VS, in een reeks van toonaangevende technologieen, van microchip-ontwerp, netwerk-algoritmes, medische instrumenten, water recycling, raket-verediging, robot-oorlogvoering en onbemande vliegtuigen.
Zoals de onvergelijkelijke Caroline Glick van de Jerusalem Post rapporteert, tonen de meest recente economische gegevens dat de Israelische economie met 7,8 procent groeide in het laatste kwartaal van 2010, met een export-groei van 19,9 procent, een groei die versnelde tot een stijging van 27,3 procent in het eerste kwartaal van 2011. So much voor het gepraat over boycots.
In tegenstelling tot de stromen van leugenachtige propaganda die verzorgd worden door de eeuwig goedgelovige mainstream-media, is intussen Netanyahu’s gedurfde economische en humanitaire beleid op de Westelijke Jordaanoever en in de Gazastrook erin geslaagd een pittige economische opleving te genereren in ‘de gebieden’, met een winst op investering van bijna 10 procent in Gaza alleen al. Zoals George Will scherp opmerkte in een bijzonder bijzonder briljante column, “Turkije beweerde humanitaire hulp aan Gaza te brengen, een land met hogere inkomens en een langere gemiddelde levensduur dan Turkije zelf.”
De ongeevenaarde prestaties van Israel in de industrie en op intellectueel gebied hebben de bekende antisemitische razernijen aangeblazen bij alle economisch en moreel mislukte samenlevingen van de socialistische en islamitische Derde Wereld van Iran tot Venezuela. Ze denken allemaal dat door het delegitimeren, demoraliseren, verslaan en uiteindelijk het vernietigen van Israel zij een enorme stap zullen zetten in de richting van het kapot maken van het hele kapitalistische Westen.
Voor de meeste wereldwijze westerlingen, kan de jihadistische focus op de vernietiging van Israel bizar en contra-productief lijken. Maar inzake het cruciale belang van Israel hebben de jihadisten gelijk. Zonder zich iets aan te trekken van wat eens het hoogste Amerikaanse doel was, namelijk het afschrikken van een aanval op Israel en de verdediging tegen de gemeenschappelijke vijand, is de Amerikaanse strategie afgegleden naar een totaal gebrek aan samenhang.
< BR>Die strategie gleed van een zinloos en dodelijk koorddansen tussen de stammen van Afghanistan verder naar het stutten van het Libanese leger (dat is Hezbollah) met geavanceerd oorlogstuig voor nachtgevechten om te gebruiken tegen geen ander doel dan Israel en voorts verder naar het op hoger peil brengen van de Palestijnse politiemacht met voor $ 100 miljoen aan nieuwe uitrusting en trainings-assistentie.
Intussen werd tegenover het in zeer grote meerderheid pro-Israelische Amerikaanse electoraat net gedaan of die strategie de militaire superioriteit van Israel garandeerde. Deze waardeloze en roekeloze poging tot een balanceer-voorstelling geheten ‘rechtvaardigheids-doctrine’ zet de VS op een pad dat alleen maar kan leiden naar een nieuwe oorlog die – door dit soort Januskop-politiek, waarin Amerika beide kanten bewapent – zowel waarschijnlijker als dodelijker gemaakt wordt.
Een handelen gebaseerd op de feiten van het leven en de geschiedenis zou het vooruitzicht op vrede zeer veel waarschijnlijker maken, dan de terugkeer van de Obama-regering naar het ‘Vredesproces’ dat zich voornamelijk richt op het ontwortelen van Joodse kolonisten.
Dr. Yousouf Al-Qaradawi, deken van de Faculteit voor Sjaria en Islamitische Studies aan de Universiteit van Qatar, president van de Internationale Bond van Islamitische Geleerden en van de Europese Raad voor Fatwa en Onderzoek. Zijn televisieprogramma op Al-Jazeera heeft 60 miljoen kijkers wereldwijd:
“Hoe is het mogelijk dat die Zionistische bende superieur aan ons is, terwijl ze met zo weinig zijn?
Zij zijn superieur geworden door kennis, door technologie en door kracht. Zij zijn superieur aan ons geworden door hard te werken.Wij hadden een woestijn voor onszelf, maar wij deden er niets mee.
Toen zij het overnamen, hebben zij het veranderd in een groene oase.
Hoe kan een gemeenschap die niet werkt iets bereiken? Hoe kunnen wij ons ontwikkelen?”