Toespraak van Winston Churchill in het Britse parlement, 14 juni 1921.
“Iedereen die de Joodse nederzettingen die de laatste 20 of 30 jaar in Palestina gesticht zijn, aan het werk heeft gezien, wordt getroffen door de enorm productieve resultaten die ze hebben bereikt.
Ik heb de nederzetting Rishon le Zion bezocht, ongeveer 20 kilometer van Jaffa. Het ligt in uiterst onherbergzaam gebied – aan alle kanten omringd door dorheid en de meest armoedige vormen van landbouw. Daar werd ik rondgereden door groeiende en bloeiende plantages, waar de in cultuur gebrachte grond wel een goede oogst gaf. Vervolgens kreeg ik de wijngaarden te zien en tenslotte mooie, topklasse sinaasappelboomgaarden, allemaal tot stand gebracht in 20 of 30 jaar door de inspanningen van de daar wonende Joodse gemeenschap.
Ook werden wij uitgenodigd om de uitstekende wijnen die er werden geproduceerd te proeven en om de schitterende aanplant te inspecteren.
Ik daag iedereen uit om na het zien van deze resultaten – bereikt door zo veel arbeid, inspanning en vaardigheid – om te zeggen dat de Britse regering zijn plicht hierin terzijde zou moeten schuiven. Zodat het wreed en bruut verwoest zou worden door een fanatieke aanval van de Arabische bevolking van buiten het gebied. Het zou een schande als wij zoiets zouden toestaan.
Ik heb verteld over wat ik met mijn eigen ogen gezien heb. Overal rond de Joodse nederzetting, waren de Arabische huizen van baksteen in plaats van klei. Hieruit bleek dat de ontwikkeling van dit dorp zich heeft verspreid in het omliggend gebied. Ik twijfel er niet aan dat de potentie van Palestina te ontwikkelen is. Door de beschikbaarheid van Joods geld kan Palestina ontwikkeld worden. Door het maken van grote irrigatiewerken vanaf de Jordaan, door de bouw van elektrische centrales in de Jordaanvallei, kunnen er jaar na jaar goede inkomsten kunnen worden gegenereerd voor de Joodse gemeenschap. Doordat die in hun levensonderhoud kan voorzien, zullen deze inkomsten ook ten goede komen aan de welvaart van de hele gemeenschap, Arabieren, Christenen en Joden.
Ik zie geen enkele reden waarom met de medische zorg en de vooruitgang, er niet een gestage stroom van joodse immigranten in het land zou kunnen komen. Deze stroom zal steeds leiden tot een algemene toename van de rijkdom van de gehele bevolking, en zonder nadeel voor wie dan ook. Dat is in ieder geval de taak die wij zijn begonnen, en waarvan ik vind dat wij aan gebonden zijn om na te komen.
Wij kunnen onmogelijk ermee instemmen om de Joodse nederzettingen verloren te laten gaan, of om alle toekomstige immigratie te stoppen. Want dat zou betekenen dat het woord van Groot-Brittannië niet meer telt in heel het Oosten en het Midden-Oosten.”