Door Alan M. Dershowitz, hoogleraar in de rechtswetenschap aan de
Universiteit van Harvard.
15 augustus 2006.
Er is geen democratie in de wereld die hoeft te tolereren dat er raketten op haar steden worden afgevuurd, zonder iedere redelijke stap te mogen nemen om de aanvallen te keren. De grote vraag die door de Israelische militaire acties in Libanon wordt opgeworpen, is wat ‘redelijk’ is. Volgens de wetten van de oorlog luidt het antwoord dat het redelijk is om militaire doelen aan te vallen, zolang alles in het werk wordt gesteld om burgerslachtoffers te voorkomen.
Als dat niet mogelijk blijkt te zijn, moet het aantal slachtoffers ‘proportioneel’ zijn vergeleken met het aantal burgers dat door de acties aan eigen zijde kan worden gespaard.
Dit verhaal gaat zonder meer op voor democratische landen die hun militaire bases doelbewust zo ver mogelijk van hun bevolkingscentra lokaliseren. Israel heeft zijn luchtmacht, nucleaire faciliteiten en grote legerbases op afgelegen plekken. Een vijand kan Israels militaire doelen aanvallen zonder ‘bijkomende schade’ aan zijn burgerbevolking te berokkenen.
Hezbollah en Hamas laten hun militaire vleugels daarentegen expres opereren vanuit dichtbevolkte gebieden. Zij lanceren door Syrie en Iran ontworpen raketten en verschuilen zich vervolgens tegen vergeldingsaanvallen onder de burgerbevolking.
Als Israel besluit niet achter ze aan te gaan, uit angst burgers te raken, winnen de terroristen omdat ze dan Israelische burgers ongestraft kunnen blijven bestoken met raketten. Als Israel wil terugslaan, en als daarbij burgerslachtoffers vallen, boeken de terroristen een propagandistische overwinning: de internationale gemeenschap bekritiseert Israel wegens het ‘disproportionele’ antwoord. Dit koor van beschuldigende stemmen moedigt de terroristen feitelijk aan in hun tactiek te volharden.
Terwijl Israel al het redelijke doet om burgerslachtoffers zoveel mogelijk te vermijden – niet altijd met evenveel succes – willen Hezbollah en Hamas het aantal burgerslachtoffers juist maximaliseren. Islamitische terroristen, zo merkte een diplomaat al jaren geleden op, “zijn meesters in de wrede logica van de pijn. […] Palestijnse slachtoffers zijn in hun voordeel, en Israelische slachtoffers zijn ook in hun voordeel.”
Dit zijn groeperingen die kinderen laten optreden als zelfmoordterroristen, soms zelfs zonder dat het kind zelf weet dat het wordt geofferd. Twee jaar geleden werd een jochie van elf betaald om een pakje door een Israelische grenscontrole te smokkelen. Zonder dat hij het wist, bevatte het pakje een bom, die op afstand tot ontploffing gebracht kon worden. (Gelukkig kon het plan worden verijdeld.)
Het misbruik van burgers als zwaarden en schilden vraagt om een heroverweging van de wetten van de oorlog. Het onderscheid tussen strijders en burgers – makkelijk zolang strijders geuniformeerde leden van legers zijn, die op verafgelegen slagvelden vechten – is in de huidige context lastiger geworden.
Tegenwoordig is sprake van een glijdende schaal: aan het ene uiterste bevinden zich de werkelijk ‘onschuldigen’ (baby’s, gijzelaars en anderen die nergens in betrokken zijn) en aan de andere kant staan de burgers die uit eigen vrije wil terroristen een schuilplaats bieden en van middelen voorzien, en als menselijk schild dienen. In het midden vinden we degenen die de terroristen in politieke of geestelijke zin steunen.
De wetten van de oorlog en de regels van de ethiek moeten zich aan deze nieuwe werkelijkheid aanpassen. Een analogie met het strafrecht kan verhelderend werken: een bankrover die een kassier gijzelt en van achter zijn menselijke schild op de politie vuurt, is schuldig aan moord als de politie, in een poging de bankrover het schieten te beletten, per ongeluk de gijzelaar doodt.
Hetzelfde moet gelden voor terroristen die burgers als schild gebruiken, van waarachter zij hun raketten afvuren. Die terroristen moeten wettelijk en moreel verantwoordelijk worden gesteld voor de dood van die burgers, ook als de directe fysieke oorzaak daarvan een Israelische raket is, die gericht is op degenen die het op Israelische burgers gemunt hebben.
Israel moet de strijd, die door Hamas en Hezbollah is begonnen, kunnen afmaken, zelfs als dat tot burgerslachtoffers in Gaza en Libanon leidt. Een democratie mag de levens van zijn eigen onschuldigen boven de levens van de burgers van een agressor stellen, zeker als tot die laatste groep veel mensen behoren die medeplichtig zijn aan de terreur. Israel zal – en moet – iedere voorzorgsmaatregel in acht nemen om burgerslachtoffers aan de andere zijde te voorkomen.
Israel heeft Libanon in 2000 verlaten, en Gaza in 2005. Dit zijn geen ‘bezette’ gebieden meer. Toch dienen ze nu als lanceerplatforms voor aanvallen op Israelische burgers. Het lijkt er dus op dat bezetting niet tot terreur leidt, maar andersom. Als Israel de gebieden niet mag herbezetten om terreur te voorkomen, moeten de Libanese regering en de Palestijnse Autoriteit alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat die gebieden niet langer vrijplaatsen voor terroristen zijn.