13 juli 2006.
Israels vijanden mogen moord en brand schreeuwen, zij slagen er maar niet in hun eigen huis op orde te krijgen en zo recht van spreken te verwerven.
Voor de tweede keer in korte tijd heeft een vijandelijke actie Israel tot een militaire reactie genoopt. Eerst was het de ontvoering van korporaal Gilal Shalit door radicale Palestijnse groeperingen die leidde tot de inval en de zoekactie in de Gazastrook.
Nu heeft de sjiitische terreurbeweging Hezbollah in Libanon acht Israelische militairen gedood en twee gekidnapt. Terecht houdt premier Ehud Olmert Libanon verantwoordelijk voor die laatste ontvoering. Libanon tolereert een terreurgroep op zijn grondgebied en geeft daarmee in feite carte blanche aan moordenaars.
Olmert heeft opdracht gegeven om op grote schaal doelen in de noordelijke buurstaat te bombarderen. De Israelische marine heeft een zeeblokkade tegen het land ingesteld. Hezbollah heeft een minister in de Libanese regering en is, ondanks een resolutie van de Veiligheidsraad die dat eist, nog altijd niet ontwapend. Syrie en Iran steunen de terreurgroep.
Dat bij het Israelische militaire optreden, ingegeven door zelfverdediging, ook onschuldigen omkomen is te betreuren, maar de primaire verantwoordelijkheid daarvoor ligt niet in Jeruzalem. Zolang radicale groeperingen zowel in de Gazastrook als in Libanon nog vrij spel hebben, kan er van een vredesproces, waarin vooruitgang wordt geboekt op basis van onderhandelingen, geen sprake zijn.
Daarom is Israels strategie van eenzijdige grensbepaling op dit moment de enige optie. Israels vijanden mogen moord en brand schreeuwen, zij slagen er maar niet in hun eigen huis op orde te krijgen en zo recht van spreken te verwerven.