21 juni 2004.
Acht jaar in het Witte Huis: Bill Clinton doet er minutieus verslag van in zijn autobiografie Mijn leven (My Life). Een enerverende ambtsperiode waarin grote successen en smadelijke affaires elkaar afwisselden en de president zowel lof als oneer oogstte.
“We namen ook dit jaar niet deel aan het Renaissance Weekend opdat we het laatste nieuwjaar konden doorbrengen in Camp David. Ik hoorde nog maar steeds niets van Arafat. Op nieuwjaarsdag nodigde ik hem voor de volgende dag in het Witte Huis uit. Voordat hij kwam, ontving hij in zijn hotel prins Bandar en de Egyptische ambassadeur. Een van de jongere medewerkers van Arafat vertelde ons dat ze hem onder zware druk hadden gezet om ja te zeggen.
Tijdens zijn bezoek had Arafat veel vragen over mijn voorstel. Hij stemde ermee in dat Israel de Klaagmuur zou houden op grond van de religieuze betekenis, maar eiste de volgende vijftien meter van de Westelijke Muur voor de Palestijnen op. Ik zei hem dat hij dat niet juist zag, dat Israel de gehele muur zou moeten krijgen om zich te beschermen tegen mensen die de ingang van de tunnel die onder de muur doorliep zouden gebruiken om schade toe te brengen aan de overblijfselen van de tempels onder de Haram.
De Oude Stad heeft vier wijken: joods, mohammedaans, christelijk en Armeens. Men nam aan dat de Palestijnen de mohammedaanse en christelijke wijken zouden krijgen en de andere twee naar Israel zouden gaan. Arafat zei dat hij ook een paar blokken van de Armeense wijk moest hebben vanwege de christelijke kerken daar. Ik geloofde mijn oren niet.
Arafat probeerde ook te ontkomen aan het opgeven van het recht op terugkeer.
Hij wist dat hij dit wel moest opgeven, maar hij was bang voor de kritiek die hij over zich heen zou krijgen.
Ik herinnerde hem eraan dat Israël had beloofd een deel van de vluchtelingen uit Libanon op te nemen van wie de voorouders gedurende honderden jaren in wat nu Noord-Israël is hadden gewoond, maar dat geen enkele Israëlische leider bereid zou zijn zo veel Palestijnen binnen te laten dat het joodse karakter van de staat binnen enkele decennia in gevaar kon komen door het hogere Palestijnse geboortecijfer.
Er zouden in het Heilige Land geen twee staten met een Arabische meerderheid bestaan. Arafat had dit al erkend door de vredesovereenkomst van 1993 met de impliciete oplossing van twee staten te tekenen. Verder zou de overeenkomst door de inwoners van Israel door een referendum goedgekeurd moeten worden.
Het recht op terugkeer zou alles op losse schroeven zetten. Geen haar op mijn hoofd die eraan dacht de Israeli’s te vragen daar voor te stemmen.
Aan de andere kant dacht ik dat de burgers van Israel voor een eindovereenkomst zouden stemmen binnen de parameters die ik had geschetst.
Als de overeenkomst zou worden goedgekeurd, dacht ik zelfs dat Barak mogelijk zou kunnen terugkeren en de verkiezingen zou kunnen winnen, hoewel Sharon in de opiniepeilingen een forse voorsprong had, met een electoraat dat bang was van de Palestijnse opstand en dat kwaad was op Arafat omdat hij weigerde vrede te sluiten.
Soms leek het of Arafat in de war was, de feiten niet geheel onder controle had. Ik had enige tijd het idee dat hij mogelijk het spel niet langer beheerste, na jarenlang de nachten op steeds wisselende locaties te hebben doorgebracht om aan de kogels van mogelijke moordenaars te ontkomen, na talloos veel uren in vliegtuigen, na eindeloze stressvolle onderhandelingen.
Misschien was hij eenvoudig niet in staat de emotionele stap van revolutionair naar staatsman te zetten. Hij was gewend geraakt om van hot naar her te vliegen, waarbij hij paarlemoeren giften van Palestijnse handwerkslieden aan wereldleiders cadeau deed en met hen op de televisie verscheen.
Het zou heel anders zijn als met het einde van het geweld ook Palestina uit de krantenkoppen zou verdwijnen en hij zich in de plaats daarvan zorgen zou moeten maken over banen, scholen en basisvoorzieningen.
De meeste jongere mensen in het team van Arafat waren ervoor dat hij de overeenkomst zou goedkeuren. Ik geloof dat Abu Ala en Abu Mazen het er ook mee eens waren, maar geen moeilijkheden met Arafat wilden.
Bij zijn vertrek had ik nog steeds geen idee wat Arafat zou besluiten. Zijn lichaamstaal zei nee, maar de overeenkomst was zo goed dat ik me niet kon voorstellen dat iemand zo dwaas zou zijn deze te laten lopen.
Barak wilde dat ik naar de regio kwam, maar ik wilde dat Arafat eerst ja zou zeggen tegen de Israeli’s met betrekking tot de belangrijke kwestie die in mijn voorstel besloten lagen.
In december hadden beide partijen op luchtmachtbasis Bolling onderhandelingen gevoerd die op niets waren uitgelopen omdat Arafat de voor hem problematische parameters niet wilde aanvaarden.
Ten slotte stemde Arafat ermee in op de dertiende Shimon Peres te ontmoeten nadat deze eerst met Saeb Erekat had gesproken. Er kwam niets uit voort. Als steun in de rug trachtten de Israeli’s een brief op te stellen met zoveel mogelijk overeenstemming over de parameters, in de veronderstelling dat Barak de verkiezingen zou verliezen en dat beide partijen dan minstens gehouden zouden zijn aan een bepaald concept dat tot een overeenkomst zou kunnen leiden.
Arafat wilde zelfs dat niet, omdat hij eigenlijk in niets wilde toegeven.
De partijen vervolgden hun onderhandelingen in het Egyptische Taba. Ze kwamen dichter tot elkaar, maar toch liep het op niets uit. Arafat had nooit ronduit nee gezegd, hij kon zich er eenvoudig niet toe zetten ja te zeggen.
Hoogmoed komt voor de val.
Net voordat ik als president wegging, bedankte Arafat me in een van onze laatste gesprekken voor al mijn inspanningen en zei me wat een groot man ik was.
“Mijnheer de voorzitter”, antwoordde ik, “ik ben geen groot man. Ik ben een mislukkeling en dat hebt u van me gemaakt!” Ik waarschuwde Arafat dat hij met een hand Sharon koos en dat hij storm zou oogsten.
In februari 2001 zou Ariel Sharon met een monsterzege tot premier worden gekozen. De Israeli’s waren van mening dat als Arafat mijn aanbod niet aannam, hij geen enkel aanbod zou aannemen, en dat als ze geen partner voor de vrede hadden, het dan maar beter was te worden geleid door de meest agressieve, onverzettelijke leider die voorhanden was.
Sharon koos voor de harde lijn tegen Arafat en zou hierin gesteund worden door Ehud Barak en de Verenigde Staten. Bijna een jaar nadat ik mijn ambt had neergelegd, zei Arafat dat hij bereid was op basis van de parameters die ik voorgesteld had te onderhandelen. Klaarblijkelijk dacht Arafat eindelijk dat het nu vijf voor twaalf was, tijd om te beslissen. Maar zijn horloge was allang stuk.
Arafats verwerping van mijn voorstel nadat Barak het al had aanvaard, was een
fout van historische proporties. Niettemin zijn nog steeds veel Palestijnen en Israeli’s voor vrede. Eens zal vrede ook werkelijk komen en wanneer dat gebeurt, zal de uiteindelijke overeenkomst grote gelijkenis vertonen met de voorstellen die het resultaat waren van Camp David en de zes lange maanden die daarop volgden.”
Bill Clinton, Mijn leven, Uitgeverij Balans, euro 27,50.