1 november 2003.
AMSTERDAM – Scheldpartijen en bedreigingen. Joden durven in delen van Amsterdam nauwelijks nog met keppeltje over straat. “Dat ik mij gedwongen voel dat keppeltje af te doen, betekent dat ik er als jood niet meer mag zijn.”
Je stapt de Amsterdamse metro in, met vage gedachten over zoiets als de regen, de harde wind of de plek van bestemming – Ruben Vis weet niet meer waaraan hij dacht. Ineens hoorde hij achter zich roepen: “Vuile jood!”
Vis was verbijsterd. Zoiets had nog nooit iemand tegen hem geroepen. Hij zei niets tegen de “scholieren met een Noord-Afrikaans uiterlijk”, zoals hij het schreeuwende groepje omschrijft.
Nu, vijf jaar later, wordt hij een paar keer per maand uitgescholden, als hij zijn keppeltje draagt en herkenbaar is als jood. “Het is een patroon geworden.”
Met zijn zoontje stond hij te wachten bij het stoplicht, op weg naar de speeltuin. Een auto stopte, raampjes omlaag: “Vuile joduhh!” Vis: “Hoe moet je dat uitleggen aan een jongen van 5?” Soms blijft het niet bij uitschelden: dan krijgt Vis een duw, in de tram.
Ruben Vis, secretaris van het Nederlands-Israelitisch Kerkgenootschap en statenlid voor de VVD, draagt zijn keppeltje steeds minder vaak. Niet meer in Amsterdam-West, niet meer in Oost, nauwelijks meer in de binnenstad.
“Ik doe niks verkeerds”, zegt Vis. “Ik loop alleen maar over straat. Maar ik ben er. Dat ik me gedwongen voel dat keppeltje af te doen, betekent dat ik er als jood niet meer mag zijn. Het klinkt dramatisch, maar zo erg is het.”
Volgende week zondag wordt in Amsterdam een appel tegen het toenemende antisemitisme gehouden, tijdens de herdenking van Kristallnacht, 65 jaar geleden.
“De kreet “joden moeten we doden” klinkt op 4 mei en ligt zelfs bestorven op de lippen van jonge kinderen”, schrijven de organisatoren in hun oproep. “Educatie over de holocaust stuit op weerstand bij bepaalde leerlingen. Joden met keppels worden nageroepen, belasterd en belaagd.”
Een groot aantal joodse organisaties, de overkoepelende moskeeorganisaties, Nederlandse kerken en de Amsterdamse gemeenteraadsfracties ondersteunen het appel.
“Een jood die elke zaterdagochtend trillend naar de synagoge gaat, heeft geen leven”, zegt secretaris Halim el Madkouri van het Marokkaans-Nederlands Interactie Team Jeugd, dat bemiddelt in wijken waar jongeren overlast veroorzaken. “Ze moeten hun jood-zijn kunnen beleven.”
Hij noemt het heel ernstig dat een bevolkingsgroep geregeld wordt gekwetst door een andere bevolkingsgroep. Zijn team gaat ermee aan de slag:
“Als we geen actie ondernemen, lopen we het risico met een groot probleem te zitten.”
Voor jongerenrabbijn en begrafenisondernemer Menachem Sebbag is het ondenkbaar dat hij zijn keppeltje thuislaat. “Dat kan niet, als religieuze man.” Hij pakt in sommige Amsterdamse buurten de auto, ook voor die paar honderd meter verderop. Zijn zoontjes dragen hun keppeltjes niet meer. Een van zijn kinderen is wekenlang bang geweest, toen een jonge Arabier voor de deur van hun huis in Amsterdam-Zuid een snijgebaar langs zijn keel maakte.
Sinds anderhalf jaar overweegt Sebbag met zijn gezin te vertrekken uit Nederland. Een Marokkaanse jongen kwam op zijn eveneens joods-orthodoxe vrouw af met een schroevendraaier: “Ik steek je hart eruit.”
Het was de eerste keer dat zijn vrouw zei: “Ik wil hier weg.” Plannen voor een koopwoning hebben ze op de lange baan geschoven. “Als het de komende twee jaar net zo erg blijft als het de afgelopen twee jaar is geworden, verhuizen we terug naar Engeland.”
Voor Sebbag en zijn vrouw is het gedrag van de recalcitrante Arabische jongeren dubbel pijnlijk. Menachem heeft een Marokkaanse vader, zijn vrouw een Marokkaanse moeder.
“Als ik lees over “kutmarokkanen” voel ik mij gekwetst. Ik ken de rijkdom van die cultuur en vind het verschrikkelijk dat een groep lastige jongeren het beeld bepaalt van die hele gemeenschap.”
Op de joodse scholengemeenschap Maimonides in Amsterdam-Buitenveldert bespreken de leerlingen geregeld wat hun is overkomen. Ze worden van hun fiets getrokken, keppeltjes worden van het hoofd gegrist en ze worden geconfronteerd met Arabische jongens die meteen een vechthouding aannemen als ze een joodse leeftijdsgenoot ontwaren.
Meisjes vragen zich af of ze hun davidster nog wel zichtbaar kunnen dragen, jongens worstelen met hun keppeltje.
“Ze worden er niet vrolijker van”, constateert rector Henri Markens. Sinds het begin van de tweede intifada, in september 2000, komt het ondergrondse antisemitisme volgens Markens steeds meer aan de oppervlakte.
Arabische probleemjongeren beroepen zich op Israelisch geweld tegen Palestijnen om joden in Nederland te bruuskeren. Ook Nederlanders die zich sterk betrokken voelen bij het Palestijns-Israelische conflict maken zich er volgens Markens schuldig aan. “We krijgen hier soms de meest idiote brieven binnen.”
Markens vindt dat het probleem zeker niet wordt overdreven door de joodse gemeenschap. “Ik heb zelfs het gevoel dat we het allemaal nog onderkoeld brengen. De geschiedenis herhaalt zich. Het kan zo weer gebeuren, zij het in een andere verschijningsvorm. We zijn weer in beeld.”
Rabbijn David Lilienthal van de Liberale Joodse Gemeente formuleert voorzichtig: “De geschiedenis maakt dat joden sneller denken: daar gaan we weer. Ik ben geneigd te relativeren. Maar er is een probleem dat er vroeger niet was, dat is zeker zo. Er heerst een algemeen gevoel van onbehagen: op dit moment wordt er gescholden. Wanneer gaat het over in slaan?”
De leden van zijn gemeente zijn minder herkenbaar als jood en ondervinden dus minder last. Wel zijn de ramen van de liberale synagoge ingegooid en zijn synagogegangers belaagd toen ze het gebouw in liepen.
Een lid is verhuisd van Amsterdam-West naar Haarlem omdat hij niet meer over straat durfde. De liberale gemeente heeft een cursus opgezet: wat doe je als je wordt uitgescholden?
Lilienthal benadrukt dat het gaat om tienerjongens: “Bepaald gedrag hoort nu eenmaal bij die leeftijd. Maar het moet wel worden aangepakt. Net als die spreekkoren van voetbalsupporters.”
Zijn gemeente maakt zich er bovenal zorgen over dat de overheid te weinig optreedt: “Als er niet voldoende wordt gereageerd, maakt dat je angstig. De vorige keer heeft Nederland ons ook laten vallen, is de gedachte.”
Ruben Vis ervaart zelf dat Amsterdam-West een no-go area voor herkenbare joden begint te worden. “Ik voel mij ontheemd in mijn eigen Mokum. Dat kan toch niet bestaan? Dat is onzegbaar. Mokum is synoniem voor Amsterdam, Mokum betekent plaats. Joden hebben die naam aan Amsterdam gegeven omdat ze zich hier op hun plaats voelden. En dan keert een deel van de samenleving zich zo tegen je.”
De afgelopen drie jaar is het standaard geworden dat Menachem Sebbag wordt uitgescholden als hij met zijn keppeltje langs een groepje Arabische reljongeren loopt. Niemand op straat springt dan voor hem in de bres: “Dat begrijp ik wel. Die voorbijgangers zijn net zo goed bang.”
Omdat hij Arabisch verstaat, hoort hij ook de pijnlijkste teksten: “Ik ga je slachten als een varken.” Letterlijk pijn deed het toen hij een blikje cola naar zijn hoofd gegooid kreeg. Hij liep door.
“Ik verafschuw alle vormen van geweld. Sinds de tweede intifada roepen ze “Sharon-aanhanger, moordenaar” tegen mij. Maar wat heb ik met de Israelische politiek te maken?”
Hij mijdt de straat tegenwoordig zoveel mogelijk. “Omdat ik nergens meer heen ga, heb ik nu ook minder problemen. Als mijn zoontjes mij “s zondags vragen naar het park te gaan, zet ik ze in de auto en rijd ik naar Zaandam, of de Vinkeveense plassen.”
Twaalf jaar geleden kwam hij vanuit Engeland naar Amsterdam, om hier zijn opleiding voor rabbijn af te maken. De bedoeling was dat hij hier maar twee jaar zou blijven wonen, maar hij vond Amsterdam zo prettig dat hij er bleef hangen.
Nu zegt hij: “Het gevoel niet veilig te zijn, is het ergste dat er is. Dat is een ontzettend gevoel.”