Door Alfred Pijpers, verbonden aan de afdeling Onderzoek van het Instituut voor internationale relaties Clingendael.
3 oktober 2002.
TEGEN de achtergrond van de Israelische sloopwerkzaamheden in Ramallah lijkt de actie ‘Stop de bezetting’ onder leiding van Gretta Duisenberg goed getimed.
“Het Midden-Oosten verdient duurzame vrede. Daarvoor is opheffing van de 35-jarige bezetting van de Palestijnse gebieden noodzakelijk”, schrijft zij in een manifest (de Volkskrant, 24 september), dat mede is ondertekend door tientallen kunstenaars, (euro)parlementariers, hoogleraren, docenten, journalisten en bankiers, alsmede door oud-premier en voormalig minister van Buitenlandse Zaken Van Agt.
De tekst van het korte manifest is nogal krakkemikkig. De actiegroep wil bijvoorbeeld dat “Israel zich terugtrekt uit alle sinds 1967 bezette gebieden, en uitvoering van alle VN-resoluties ter zake”.
Maar iedereen weet, zeker de vele volkenrechtgeleerden die het stuk hebben ondertekend, dat de kardinale resoluties 242 en 338 van de VN-Veiligheidsraad juist nadrukkelijk niet reppen van alle bezette gebieden.
Verder is het merkwaardig dat de actiegroep spreekt over “opheffing van de 35-jarige bezetting”.
Israel heeft zich immers al jaren geleden teruggetrokken uit het overgrote deel van de in 1967 veroverde gebieden. In het begin van de jaren tachtig uit (na het vredesverdrag met Egypte) de Sinai, na de Oslo-akkoorden medio jaren negentig volgden de Gazastrook en grote delen van de Westelijke Jordaanoever. Met Syrie waren intussen serieuze onderhandelingen begonnen over de Golanhoogte. In 2000 verliet het Israelische leger Zuid-Libanon. Dat is toch wat anders dan een ‘expansionistische Israelische staatspolitiek’, zoals het manifest stelt.
Misschien doelt de actiegroep met deze aanduiding op de joodse nederzettingen die er na 1967 in de Palestijnse gebieden zijn gesticht. Die zijn inderdaad uit volkenrechtelijk oogpunt illegaal, en ze hebben contraproductief gewerkt voor het vredesproces.
Men mag dat achtereenvolgende Israelische kabinetten zwaar aanrekenen. Maar het probleem van de nederzettingen moet niet ernstiger worden genomen dan het is.
Afgezien van de vele joodse nieuwkomers in de wijken rondom Jeruzalem is het totale aantal nederzettingen niet erg groot. Vaak zijn ze ook erg klein in omvang. Er zijn minder joodse nederzettingen in Palestijns gebied dan Palestijnse dorpen in het huidige Israel. Bovendien was er in de zomer van 2000 in Camp David al in grote lijnen een akkoord bereikt over hun ontruiming.
Op het moment dat twee jaar geleden de opstand tegen Israel (met de gematigde Barak als premier; de beruchte terroristenvreter Ariel Sharon zat nog netjes in de oppositie) begon, leefde de overgrote meerderheid van de Palestijnse bevolking in stedelijke agglomeraties onder autonoom Palestijns gezag.
In de zogeheten A-gebieden hadden de Palestijnen ook verreikende militaire bevoegdheden. Wel bleef Israel militaire controle uitoefenen over onder meer de Jordaanvallei, en de toegangscorridors tot de joodse nederzettingen. Dit overigens conform de mede door Yasser Arafat ondertekende Oslo-akkoorden.
Juist de politieke en ten dele ook militaire autonomie van de Palestijnse gebieden heeft allerlei militante Palestijnse groeperingen in staat gesteld om zich professioneel te bewapenen, en betrekkelijk ongestoord de talrijke aanslagen op joodse burgers en kolonisten te beramen.
Anders dan de Volkskrant op 25 september in een hoofdartikel stelt, vormt de ‘kern’ van het conflict niet de “Israelische bezetting van de Palestijnse gebieden”.
Ook voor de “35-jarige bezetting” van de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever werd de staat Israel al te vuur en te zwaard bestreden.
Prominente Palestijnse leiders en hun aanhang willen helemaal geen eigen staat naast Israel, maar liquidatie van de joodse staat. Naarmate de realiteit van een levensvatbare Palestijnse staat naast Israel dichterbij kwam, onder regie van president Bill Clinton, met voorzichtige instemming van Barak, werd het Palestijnse geweld tegen de joodse staat en haar inwoners systematisch en moedwillig opgevoerd. Waarschijnlijk met medewerking van Arafat.
Dat wil natuurlijk niet zeggen dat premier Sharon maar zijn gang kan gaan. Er is zeker kritiek mogelijk op de huidige Israelische strijdmethodes, die in ieder geval in de westerse publieke opinie volkomen averechts werken. Ook in Nederland is die kritiek – terecht – scherper geworden.
Israel was in de jaren vijftig en zestig een toonbeeld voor Nederland. Klein maar dapper, en net zoals Nederland volop bezig met de naoorlogse (weder)opbouw. Nederland was in die jaren nog in belangrijke mate een verzuilde samenleving.
Elke zuil vond in Israel iets van haar gading. De sociaal-democraten waren gecharmeerd van de pioniersgeest en het socialistische experiment van de collectieve dorpsgemeenschappen (kibboetzim). De liberalen bewonderden de ondernemingszin en de militaire successen van de jonge staat Israel. Voor de christelijke groeperingen, vooral het protestantse volksdeel, gold Israel als het ‘beloofde land’, als de verwerkelijking van de bijbelse profetieen. Israel was een heel geschikt ideologisch bindmiddel voor onze verdeelde en verzuilde samenleving. Vandaar dus onze pro-Israelische gezindheid in de eerste naoorlogse decennia.
Mede onder invloed van de Europese samenwerking is die sympathie in de loop der jaren afgezwakt.
Maar belangrijk is ook dat in de ontzuilde Nederlandse samenleving zelf geen bijzondere ideologische rol meer voor Israel is weggelegd. Bij de jongste generaties is de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog vervaagd; socialistische affiniteiten bestaan niet meer; door de ontkerkelijking wordt ook het ‘beloofde land’ uitgehold. En omvangrijke moslimgroeperingen steunen openlijk de Palestijnse zaak.
Niet zozeer Israel is veranderd, zoals Van Agt in de Volkskrant van 25 september verklaart, maar Nederland zelf.