Ingezonden brief in Het Parool, 30 juli 2002.
Ter rechtvaardiging van het Palestijnse terrorisme wordt beweerd dat joden soms geweld gebruikten bij de bevrijding van het Heilige Land, destijds onder Britse bewind, en thans bij de verdediging van hun land.
Maar terwijl het joodse volk slechts een staat wil en wilde, strijden en streden de PLO, Arafat, Hamas, de Islamitische Jihad en de Palestijnse Autoriteit voor een staat op de ruines van Israel.
Verder richtten het joodse verzet en het Israelische leger zich uitsluitend op militaire installaties en de liquidatie van terroristen. Onvermijdelijk vielen daarbij helaas onschuldige slachtoffers maar deze waren echter nimmer een doelwit op zich.
De hedendaagse Arabische en moslimterreur daarentegen richt zich heel bewust op willekeurige personen, soldaat of burger, man of vrouw, bejaarde of kind. En na aanslagen is sprake van enorme euforie.
De vijandschap jegens de joodse staat en het joodse volk is een Arabisch en islamitisch gegeven, dat treurig genoeg diep wortelt. De islam heeft een intrinsiek politiek karakter en het separatisme van zijn aanhangers is niets anders dan een totalitaire, racistische en nationalistische ideologie. Daarom voeden Palestijnen hun kinderen op tot mensen die zichzelf opblazen. Het individu is ondergeschikt aan de gemeenschap. Wat nodig is, zijn afvalligen, ketters, vrijdenkers: volgers van de ratio. Deze mensen moeten de waarden van wederzijds respect worden bijgebracht.
De enige oplossing is niet de vorming van een tweede staat, doch alleen coexistentie. Op den lange duur zullen alle bewoners van het Heilige Land, ongeacht etnische en religieuze afkomst, immers met elkaar, in wederzijds respect, overeenkomstig democratische normen, moeten leren samenleven.