In het Midden-Oosten danst de Duivel, en hij danst onze kant uit.
Door Leon de Winter, 13 april 2002.
De schrijver Leon de Winter klaagt de media en de politiek aan: Ik beschuldig de Europese media van incompetentie en gemakzucht.
Ik beschuldig de Europese politiek van het aanvaarden van de grote Arabisch-islamitische leugen.
Ik beschuldig de Europese politiek van het in stand houden van de ‘cyclus van geweld’.
1. De pr-ramp
Sinds Israëlische tanks op 29 maart de steden op de Westelijke Jordaanoever zijn binnengetrokken, zijn er talloze onschuldige burgers om het leven gekomen. Palestijnse woordvoerders laten geen kans voorbijgaan om drie woorden continu te herhalen: ‘genocide’, ‘oorlogsmisdaad’, bloedbad’. Zij willen de wereld vertellen dat Israël met opzet massaal burgers doodt. Israëlische woordvoerders zeggen dat zij in gevecht zijn met Palestijnse terroristen, die met opzet Joodse burgers doden, en dat in hun strijd onbedoeld Palestijnse burgers worden getroffen.
In het collectieve geheugen van de openbare mening zakken de feiten razendsnel weg en de afgelopen dagen is er nauwelijks meer gerefereerd aan de oorzaak van de massale aanwezigheid van het Israëlische leger in de steden op de Westelijke Jordaanoever. Het lijkt me zinvol ze te memoreren: Israëlische tanks staan in Ramalla en Hebron omdat er op 27 maart jongstleden in Netanja een aanslag werd gepleegd. In het Park Hotel blies een man uit het Palestijnse dorp Toelkarem zichzelf met 26 Joden op. Deze Joden waren die avond bijeen gekomen om met elkaar Seideravond te vieren, de belangrijkste avond in de Joodse traditie.
Het volgende gebeurt op een Seideravond: terwijl iedereen stil en plechtig toekijkt – alle aanwezigen feestelijk uitgedost, in afwachting van een gezellige maaltijd met veel eten en drinken, gezang, lastige kinderen en dronken ooms – stelt aan het begin van de avond de jongste aanwezige jongen de vraag waarom deze avond anders is dan alle andere avonden. De vraag is de inleiding op het verhaal dat deze avond verteld wordt: de uittocht van de Joden uit Egypte, waar ze slaven waren, onder leiding van Mozes.
Het is zo goed als zeker dat er nooit een historische Mozes heeft bestaan (zoals er sterke vraagtekens gezet kunnen worden bij de aanwezigheid van Joodse slaven in Egypte), maar de betekenissen van het verhaal van Mozes stijgen uit boven zijn twijfelachtige historiciteit. Zo belanden bij de Joden de Stenen Tafelen waarin de Tien Geboden gebeiteld zijn, een revolutie in de menselijke ethische geschiedenis. Verder legitimeert het verhaal van Mozes de verovering van het Beloofde Land door de Joden, een typische mythe die de overgang van een nomadisch bestaan naar permanente vestiging kenmerkt.
Op Seideravond wordt deze belofte van God zo breed mogelijk uitgelegd: de aarde is door God aan de mensen beloofd, ze moeten er slavernij, bijgeloof, armoede en onrechtvaardigheid bestrijden. Dit wordt op Seideravond beleden, door bijna elke Joodse familie waar ter wereld dan ook, gelovig of ongelovig, want het verhaal drukt tijdloze, universele waarden uit.
De zelfmoordenaar die op Seideravond het Park Hotel in Netanja binnenliep om zoveel mogelijk Joden te vernietigen, vernietigde daarmee die waarden. Zijn daad drukt minachting uit, niet alleen voor zijn eigen leven en het leven van de mensen die hij de dood injoeg, maar ook voor de joodse cultuur van de waarde en waarheid van het leven. Zijn daad was geen uiting van verzet tegen de Israëlische bezetting van zijn dorp maar was een daad die door elke Jood in de wereld op slechts één manier begrepen kon worden: die avond verspreidde deze zelfmoordenaar de boodschap dat in het Midden-Oosten de Joden nooit geduld zullen worden. Zijn aanslag was een oorlogsverklaring.
Israël had geen andere keuze dan de tocht naar de Palestijnse steden die mensen als de zelfmoordenaar van Netanja voortbrengt. Geen enkele regering, van links of van rechts, had de periode van zelfbeheersing die eraan vooraf was gegaan – door de aanwezigheid van generaal Zinni, de Amerikaanse afgezant, werden twee weken lang andere, ook bloedige zelfmoordaanslagen niet gewroken – kunnen voortzetten. De Joodse staat is een reactie op Europees antisemitisme en de moord op de Joden in Europa, en als de staat niet met geweld zou antwoorden op een dergelijke, door jodenhaat gedreven moordaanslag, zou de staat zijn eigen grondslagen verloochenen. Israël, een land dat sinds zijn ontstaan in 1948 geen dag vrede heeft gekend, beantwoordde de oorlogsverklaring met een oorlog.
Israël vormt een uitzonderlijk verschijnsel in het Midden-Oosten. Het is een democratie naar westerse normen in een zee van Arabisch-islamitische dictaturen. Toch is de bijzondere band tussen westerse landen en Israël slechts ten dele op hun gemeenschappelijke kenmerken gebaseerd. Europese landen zijn niet kieskeurig en onderhouden soms ook uitstekende betrekkingen met dictaturen als er wat te verdienen valt, en het is duidelijk dat de Arabische wereld op den duur veel belangrijker voor Europa is dan Israël: olie, gas en onverbiddelijke geopolitieke en demografische ontwikkelingen zullen Israëls rol in de toekomst van het Midden-Oosten tot een onbetekenend fenomeen reduceren. De Europese betrekkingen met Israël worden dan ook niet gedragen door positieve ideële of economische belangen maar door de naweeën van de Tweede Wereldoorlog.
Het ontstaan van Israël kan niet buiten de historische context van het antisemitisme worden gezien. De opkomst van de burgerlijke samenlevingen in de negentiende eeuw gaf vele minderheidsgroepen de kans om zich te emanciperen en ook de Europese Joden kregen burgerrechten, maar die bleken geen einde te maken aan hun eeuwen durende achterstelling. Integendeel, in met name Frankrijk, Rusland en het Habsburgse Rijk ontstonden virulente antisemitische bewegingen. Als reactie hierop vonden veelal seculiere Joden het antwoord in het zionisme, de beweging die voor de Joden een eigen land zocht. Na extreem bloedige pogroms in Oost-Europa kwamen grote Joodse emigratiestromen op gang. Naar Amerika en Palestina.
De Joodse pioniers die Palestina letterlijk op de woestijn en het moeras veroverden, kenden geen enkele illusie over het oude Europa dat zij hadden verlaten. Zij waren ervan overtuigd dat aan de eeuwenoude reeks boeken over de Europese vervolging van de Joden ook in de komende twintigste eeuw nieuwe delen zouden worden toegevoegd. Hun argwaan ten opzichte van Europa bleek niet zo veel later bewaarheid te worden.
Maar tegelijkertijd bleven de stichters van Israël Europeanen. Met Europese gewoontes, modes, grillen, ideologische bezetenheden, paradoxen. Ze wilden een moderne Europese democratie stichten maar ook hun religieus-etnische achtergrond, waarvoor vele generaties vóór hen vermoord waren en die zij ondanks hun atheïstische levenshouding koesterden, in de grondslagen van hun natie vastleggen. Zij wilden een nieuw land stichten en het Europa dat zij geliefd en gevreesd hadden voortzetten.
Toen de immigranten in groten getale binnenkwamen ontstonden er vrijwel meteen gewelddadige confrontaties met Palestijnse Arabieren. Decennia vóór de stichting van Israël in 1948 vielen er vele doden bij aanslagen en wraakacties die weer tot wraakacties leidden. Het was duidelijk dat de vlucht van Europese Joden naar het Britse mandaatgebied Palestina op ernstig verzet van de autochtone bevolking stuitte. Maar het was ook duidelijk – en de gevolgen van de Tweede Wereldoorlog namen elke twijfel daarover weg – dat in Europa de Joden geen toekomst hadden.
Tot op de dag van vandaag is de Joodse huiver ten opzichte van Europa groot. In feite: ten opzichte van de gehele niet-Joodse wereld. Na de Shoah en vier oorlogen met zijn dictatoriale Arabische buren vertrouwt Israël alleen op zijn eigen instinct en kracht. Geen belofte, geen eed, geen verdrag wordt zonder meer geloofd. Israëliërs, en vele Joden in de wereld, ervaren hun bestaan niet als het vanzelfsprekende resultaat van een vanzelfsprekende ontwikkeling van vele generaties voorvaderen. Veel Israëlische Joden beseffen dat zij dankzij het toeval door de fijne mazen van het net van de geschiedenis zijn gekropen – het net van het Europese antisemitisme en het net van het Arabische verzet tegen hun komst naar het land van hun bijbelse voorvaderen (aan wie de originele seculiere pioniers trouwens weinig belang hechtten). Het wonder van het toeval heeft een specifieke mentaliteit veroorzaakt die geen ruimte laat voor illusies over de rest van de wereld: de dreiging is constant, de ondergang om de hoek. En de feiten bewijzen dat zij gelijk hebben.
In de militaristische traditie in Israël is deze fundamentele argwaan manifest geworden. In geen enkele periode van de aanwezigheid van Joden in Israël en in de halve eeuw die daaraan vooraf ging, heeft hun aanwezigheid in Palestina geen weerstand opgeroepen. Het ligt voor de hand wat er met de meeste Joden gebeurd zou zijn als zij in Europa waren gebleven, en naar elders konden zij niet aangezien de meeste landen quota instelden of de grenzen geheel sloten. Met een haat-liefdeverhouding ten opzichte van het continent dat zij verlaten hadden, kwamen de Joden naar Palestina, en de autochtone Arabieren zagen met lede ogen aan hoe de Joden land kochten, arrogant naar hun eigen normen en waarden leefden zonder de lokale tradities te respecteren, en materialisme en andere Europese afwijkingen introduceerden en de Arabieren als tweederangs behandelden. De aanwezigheid van zoveel energieke Joden was des te vreemder omdat de islamitische traditie Joden als tweederangs mensen beschouwt, als laffe verraders van Mohammed die daarom eeuwenlang met minachting door de moslims werden behandeld.
Schuldgevoel over het lot van de Joden in de Tweede Wereldoorlog werd hoorbaar toen de internationale gemeenschap zich op 29.11.1947 over resolutie 181 boog, en door dit schuldgevoel is de omgang tussen Israël en West-Europese landen altijd krampachtig en gespannen geweest. De Israëliërs waren zelden terughoudend in het uitspelen van de A(ntisemitisme)-kaart, en dat leidde jaren geleden al tot het verwijt dat de Joden wel erg zwaar op het Europese morele gemoed werkten wanneer er door Israël om economische of militaire steun werd gevraagd.
Maar sinds de Libanon-oorlog van 1982 is het Europese schuldgevoel aan slijtage onderhevig. De Israëlische Libanon-operatie is in de loop der jaren uitgegroeid tot een omslagpunt in de beeldvorming van Israël in de Europese publieke opinie. De rol van Sjaron, die aan de operatie leiding gaf, wordt momenteel door de Belgische justitie onderzocht en daarmee rekent de openbare mening de verantwoordelijkheid voor de slachtingen in Sabra en Sjatila in toenemende mate toe aan Israël.
Ook in dit geval is het collectieve geheugen van het publiek uiterst kort, maar de feiten vertikken het om aan die verantwoordelijksheidsverschuiving mee te doen. De Libanese burgeroorlog was al jaren gaande voordat Israël besloot om in te grijpen. Het begin van die burgeroorlog lag in zekere zin in Jordanië, waar koning Hoessein in september 1970 vele duizenden Palestijnen die zijn monarchie en staat bedreigden, liet afslachten. Hij verdreef Arafat en zijn getrouwen naar Libanon, waar de PLO en andere Palestijnse strijdgroepen binnen enkele jaren persoonlijke wingewesten opbouwden, staatjes binnen de staat, gebaseerd op geweld, corruptie, zelfverrijking, misdaad. Door Arafats aanwezigheid begon het wankele Libanese maatschappelijke bouwwerk te schuiven en een bloedige burgeroorlog ontstond. In die chaos trok het Israëlische leger Libanon binnen. Geen enkele Israëlische soldaat heeft deelgenomen aan de slachtingen in Sabra en Sjatila en evenmin heeft een Israëlische order de moordpartij bevolen, maar omdat de Israëlische minister van defensie – Sjaron – van de bedoelingen van de christelijke (!) milities had moeten weten (en vermoedelijk heeft Sjaron daarvan geweten) wordt hij nu door de openbare mening persoonlijk verantwoordelijk gehouden voor Sabra en Sjatila. Als Sjaron op deze manier medeplichtigheid wordt toegerekend, dan is ook Voorhoeve persoonlijk medeplichtig aan Srebrenica.
Van Sabra en Sjatila heeft Israël zich publicitair niet meer weten te herstellen. Het verwrongen beeld dat Europa van de Joodse staat koesterde, gebaseerd op de wonderlijke opstanding van de zwakke, vervolgde, wijze en gelouterde Jood die noest arbeidend de woestijn tot bloei bracht, werd vervangen door het beeld van arrogante, zich van god noch gebod aantrekkende militairen die willens en wetens een ander volk onderdrukten om hun land tot aan de Jordaan uit te breiden. De slachtpartij die in hetzelfde jaar in het Syrische Hama, vlak boven Libanon, plaatsvond en die twintigduizend doden ten gevolge had (Sabra en Sjatila wordt op minder dan duizend geschat), telt in de wereldopinie niet mee omdat daar Arabieren elkaar onderling afslachten, en dat heeft nauwelijks nieuwswaarde.
2. Wanhoop
Van underdogs werden de Israëlische Joden de topdogs, en van topdogs wil de Europese openbare mening, die grotendeels wordt bepaald door linkse journalisten en commentatoren, niets weten. In hun ogen is bijna per definitie de onderliggende partij de rechthebbende partij, een selectieve intellectuele houding die in de loop van meer dan een halve eeuw tot potsierlijke verschijnselen heeft geleid, van juichende berichten van fellow-travellers die de Sovjet-Unie en maoïstisch China bezochten tot gefilterde berichtgeving over Midden-Amerikaanse heilstaten en, vooral, de ridiculisering van de Verenigde Staten, en die ridiculisering is het hart van de linkse liturgie. Voor islamitische extremisten geldt Israël als de Kleine Satan, voor de linkse Europese intelligentsia als Klein Amerika.
David Brooks, medewerker van Newsweek en The Atlantic Monthly en redacteur van The Weekly Standard, een conservatief Amerikaans tijdschrift, schrijft in de laatste uitgave van de Standard over het verschijnsel van de Europese ‘bourgeoisofoben’, de haters van ‘stomme kruideniers en hun soort’ (een citaat van de estheet Flaubert, die zijn stukken ondertekende met ‘Bourgeoisophobus’). Brooks heeft het over het al lang bestaande intellectuele dédain van Europeanen ten opzichte van Amerika:
“Amerika en Israël zijn in hun ogen de geldbeluste molochs van de aarde, de vulgariseerders van de moraal, corrumpeerders van de cultuur, en de verspreiders van goddeloze waarden. Deze twee naties, zo wordt gezegd, bedrijven aanvalskapitalisme, lopen armere landen onder de voet en exploiteren zwakkere buren in hun eindeloze verlangen naar meer en meer. (…) Het conflict om Palestina, eens een lokaal conflict over land, is omgevormd tot een grote culturele botsing. De brede club van bourgeoisofoben – Jasser Arafats guerrilla-socialisten, Hamas’ Islamitische fundamentalisten, José Bové’s antiglobalistische link-sen, Amerika’s antikoloniale multiculturalisten, en BBC’s Oxbridge mediacraten – richten hun verschillende vormen van woede en ressentimenten op dit ene conflict.”
Anti-Amerikanisme, modieuze ideologische ideeën die alles wat zich links en anders noemt ongezien de waarheid toedichtten, en het ontstaan van goed functionerende Palestijnse propagandaorganen die erin geslaagd zijn de schuld van Sabra en Sjatila in Israëls schoenen te schuiven, veroorzaakten in de loop der jaren een atmosfeer waarbinnen het Europese schuldgevoel ten aanzien van de Joden kon oplossen.
Velen vinden dat de Israëliërs – de Joden – het Westen met het wapen van het antisemitisme – een zwaar wapen dat elke discussie verstikt door zijn beroep op de Shoah – in een morele gijzeling hebben gehouden. Het klinkt de afgelopen weken door in opmerkingen die in commentaren in kranten en op tv en ingezonden brieven worden geuit: de Joden, die Europa de Shoah ten laste leggen, zouden beter moeten weten maar ze bedrijven nu zelf misdaden die voor de Shoah niet onderdoen.
Het is van belang die Israëlische misdaden, die door sommigen (zoals Volkskrant-columnist Marcel van Dam) met nazistische praktijken vergeleken worden, te identificeren.
De mensen in Gaza en de Westelijke Jordaanoever zijn wanhopig, wordt gezegd. Dat zijn ze ook. Hun wanhoop ontstaat, zo wordt al jaren geschreven, uit twee bronnen: gebrek aan vrijheid en gebrek aan economische voorspoed. Zijn er cijfers die iets over hun sociaal-economische omstandigheden vertellen? Die zijn er. En die cijfers vertellen een vreemd verhaal.
Voordat de huidige intifada uitbrak, waren de sociaal-economische omstandigheden van de gemiddelde Palestijn in de Bezette Gebieden beter dan die van de gemiddelde burger in Egypte of Jordanië. Dit zijn de cijfers in de World in Figures van The Economist: in 1998, toen er nog hoop op vrede bestond, was het Bruto Nationaal Product, een belangrijke indicator voor welzijn en welvaart, per hoofd van de bevolking in de Gebieden 1560 dollar. In Egypte bedroeg dat 1290 dollar, in Jordanië 1150 dollar.
Verder was de gemiddelde Palestijn relatief vrij – beperkt door de Israëlische militaire censuur – om zijn politieke meningen te uiten en om partijen en samenkomsten te organiseren, vrijheden die hij in de Arabische buurstaten (alle politiestaten) veel minder of zelfs in het geheel niet heeft. Sociaal-economisch had de gemiddelde Palestijn onder de Israëlische bezetting dus geen slechter leven – integendeel zelfs, het ging hem beter – dan een Syrische burger onder de dictatuur van een autocratische Syrische elite.
Wie de geschiedenis van de cijfers onderzoekt, komt tot vaststellingen die onthutsend zijn: voor de Oslo-akkoorden van 1993 was het BNP per hoofd van de bevolking in de Westelijke Jordaanoever 3500 dollar en in Gaza 2800 dollar, een veelvoud van het BNP in de omringende olie-arme Arabische landen. Na de terugkeer van Arafat in mei 1994 en de overdracht van het burgerlijk bestuur aan de Palestijnse Autoriteit loopt het BNP sterk terug, veroorzaakt door chaos en corruptie en door de afsluitingen van de Gebieden door Israël als strafmaatregel na terroristische aanslagen. De conclusie is onontkoombaar: de Israëlische bezetting leidde tot een naar Arabische begrippen economische bloei, die, als deze in Egypte zou hebben plaatsgevonden, tot grote wereldwijde voldoening zou hebben geleid.
Dan is er nog een opmerkelijk feit dat enige uitleg verdient. Het grondgebied van Gaza en de Westelijke Jordaanoever is verdeeld in drie soorten gebieden, genaamd A, B en C. In A, waarin alle grote Palestijnse steden op de Westelijke Jordaanoever liggen, vallen zowel het burgerlijk bestuur als de politie- en veiligheidstaken toe aan de Palestijnse Autoriteit. Ook in B is het burgerlijk bestuur voorbehouden aan de Palestijnse Autoriteit maar worden de veiligheidstaken gedeeld met Israël. In C hebben uitsluitend de Israëliërs het voor het zeggen.
A en B samen vormen 42 procent van de totale oppervlakte van Gaza en de Westelijke Jordaanoever, de C-gebieden beslaan 58 procent van de grond (die Barak wenste over te dragen, inclusief het beheer over Oost-Jeruzalem). Israël heeft dus nog steeds de controle over veruit het grootste deel van het land. Maar in A en B woont 99 procent van de Palestijnse bevolking, en dat is een opmerkelijk en slecht bekend feit: de Palestijnse Autoriteit van Arafat heeft dus de controle over 99 erocent van de Palestijnse bevolking. Slechts 1 procent van de bevolking woont in de dunbevolkte C-sectoren.
Er bestaat een sterk verschil tussen de controle van de grond en het bestuur over de bevolking. Maar dit tast de zelfstandigheid van het Palestijnse zelfbestuur niet aan. De Palestijnen beschikken over een parlement, ministeries, overheidsorganen, en één ding wordt hun door de Israëliërs onthouden: een onafhankelijke staat met een eigen leger. Maar de facto en de jure leven de meeste Palestijnen al jaren lang met een eigen Palestijnse overheid, die ruimschoots de kans heeft gekregen om een begin te maken met de opbouw van een democratische, burgerlijke samenleving. Dat heeft de Palestijnse overheid nagelaten. Ziekelijke corruptie en ernstig bestuurlijk onvermogen hebben niet alleen een economische chaos veroorzaakt maar ook een klassieke bandietenstaat met een politiemacht die mensen kidnapt om ze vervolgens tegen een losprijs vrij te laten, met standrechtelijke executies, door machthebbers gelegitimeerde diefstal en roof van Europese subsidiegelden. De wanhoop kan worden overstemd met de strijd tegen Israël, die al lang de Palestijnen de ruimte voor de opbouw van een eigen samenleving had geboden, maar het is enkel en alleen aan de Palestijnse Autoriteit te wijten dat de Palestijnen het momenteel veel slechter hebben dan onder de Joodse bezetter.
Tijdens de Zesdaagse Oorlog in 1967 bezette Israël Gaza, de Westelijke Jordaanoever en de Sinaï. De volledige afwijzing van het door Israël aangeboden vrede-voor-land principe door de Arabische landen bij de Conferentie van Khartoem op 1 september 1967 leidde tot twee rampen: de sluipende, de facto annexatie door Israël van de Gebieden, geleid door nationalistische religieuzen die in de verpletterende overwinning de hand van God zagen, en de verharding van de afwijzing van het bestaan van Israël door de Arabische wereld, die in hun nederlaag de hand van Satan zag.
Vóór 1967 leefden de Palestijnen vrij van Israëlische onderdrukking in Gaza en de Westelijke Jordaanoever, gebieden die beheerst werden door hun Arabische buren. Deze buren stelden alles in het werk om hun gasten elke vorm van normaliteit te onthouden. Terwijl Israël miljoenen Joodse vluchtelingen opnam, weigerden de buren Palestijnse vluchtelingen te laten assimileren. Het doel van de buren was de Palestijnse vluchtelingen te gebruiken als drukmiddel voor hun eigen lokale of regionale ambities.
De bezetting van de Westelijke Jordaanoever en Gaza door Israël was een verlichte bezetting. Een bezetting bleef het. Er werd controle gevoerd over mensen die daarvoor niet gekozen hadden. En die in hun relatief grote economische voorspoed (vergeleken met de omringende Arabische landen) geen aanleiding vonden om de bezetter te accepteren. Ook weken hun beperkte vrijheden (beperkt vergeleken met die van Israëliërs of West-Europeanen) niet noemenswaardig af van die van hun Arabische broeders. Hun ‘wanhoop’ heeft dus een andere bron.
3. Antisemitisme en Schuldgevoel
Terwijl Koerden – die in hun onafhankelijkheidsstreven in niets afwijken van de Palestijnen – in de afgelopen decennia bij honderdduizenden zijn vergast en afgeslacht, terwijl extreem bloedige Arabische oorlogen en burgeroorlogen werden en worden gestreden, die aan miljoenen mensen het leven hebben gekost, terwijl op dit moment Rusland op brede schaal in Tsjetsjenië operaties uitvoert waarbij vergeleken de Israëlische operaties kinderspel zijn, houdt de Israëlische behandeling van de Palestijnen – in omvang en dodentallen een relatief beperkt conflict – de verbeelding van West-Europa in de ban.
Het valt niet te ontkennen: na terroristische aanslagen op Israël worden Palestijnen collectief gestraft met wegversperringen en de vernietiging van gebouwen (waarbij, dat kan evenmin ontkend worden, te vaak onschuldigen de dood vinden). Vooraf worden de Palestijnen gewaarschuwd wanneer een gebouw wordt vernietigd. En de Palestijnen vertrouwen daar ook op. Zij weten dat de Israëliërs nooit met gelijke munt terugbetalen en nimmer drukbezochte restaurants, cafés of hotels in Hebron en Ramalla zullen opblazen, maar als westerse democratie angstvallig precies de verantwoordelijken van de aanslagen moeten uitzoeken en bij vergissingen onbarmhartig door de eigen en westerse pers worden gestraft. De vernederingen bij wegversperringen zijn een beschaafde natie onwaardig en de vergeldingsacties zijn niet altijd in verhouding – toch zijn het maatregelen die in de ongehoord wrede cultuur van het Midden-Oosten een geintje zijn, vergeleken met de manier waarop Arabieren elkaar onderling of de autocratische Arabische overheden hun onderdanen behandelen.
Tot de Eerste Intifada uitbrak bestonden er nauwelijks wegversperringen. Tussen 1967 en 1989 waren de grenzen tussen Israël en de Bezette Gebieden open. De Eerste Intifada heeft ze doen ontstaan, en na elke aanslag nemen ze in aantal toe om daarna, na weken of maanden, weer af te nemen.
Er is tussen gewapende groepen zwaar gevochten, met name in Jenin, en er zijn vele onschuldigen gedood. De Palestijnse propaganda, en de West-Europese media, wil doen voorkomen dat Israël zich schuldig maakt aan genocide. Berichten over massa-executies worden dagelijks verspreid en door West-Europese media overgenomen. Gemakzucht, gebrek aan kennis en de politieke correctheid van dit moment geven de journalisten kennelijk het gevoel dat ze niet tev eel moeten nuanceren en de beelden van wrede tanks die onschuldige burgers terroriseren voor zichzelf moeten laten spreken.
Maar beelden spreken zelden voor zichzelf. Een reportage van het ARD, het eerste Duitse tv-station, heeft onlangs ernstige twijfel gezaaid over een van de iconen van de huidige opstand: de dood van een Palestijns jongetje in de armen van zijn vader. Het is een beeld dat de wereld is rondgegaan: op 6 oktober 2000 stierf Mohammed Al-dura, een 12-jarige jongen, door gerichte Israëlische schoten. Hij werd diezelfde dag nog de posterboy van de opstand. De Duitse reportage doet op zijn minst twijfel ontstaan over de richting van de kogels en het vermoeden dat hij niet door Israëlische maar door Palestijnse kogels werd gedood is hierdoor volop gewekt, maar het leek wel of de Nederlandse pers zich voor deze twijfel geneerde – men heeft er dan ook geen melding van gemaakt (op deze krant na).
De Volkskrant van zaterdag 6 april geeft een staaltje van ongenuanceerde meningsbeïnvloeding. De krant drukte vier foto’s af met als onderschrift: ‘Een Palestijn wordt in Ramallah tijdens een vuurgevecht door een Israëlische sluipschutter doodgeschoten’. Foto 1 laat zien dat de man die later wordt gedood zelf een automatisch wapen vuurt, foto 2 laat zien dat hij geraakt wordt, foto 3 dat hij valt, en foto 4 laat zien dat zijn kameraden zich over zijn lichaam ontfermen. In het onderschrift wordt neutraal gemeld dat het om ‘een Palestijn gaat’, terwijl het duidelijk is dat hij een gewapend, schietend Palestijns militielid is; de Israëliër is niet ‘een Israëliër’ maar een ‘Israëlische sluipschutter’, dus een laffe moordenaar die zich verborgen houdt en stiekem zijn slachtoffers doodt. De tekst biedt bij de foto’s een interpretatie die stuurt, selecteert, misleidt.
Een opmerkelijke lacune in de berichtgeving in Europa over Arafats bestuur in Gaza en de Westelijke Jordaanoever en in de Arabische wereld betreft de onafgebroken antisemitische propaganda. Good old jodenhaat, met de bekende stereotypen, is een geaccepteerd, dagelijks onderdeel geworden van de Arabische openbare mening (die overigens volledig door de overheden gecontroleerd wordt), maar slechts incidenteel heeft de Europese pers daarvan verslag gedaan. Door de onophoudelijke hersenspoeling van de Arabische volkeren hebben hun haatgevoelens grote hoogten bereikt. Recentelijk publiceerde een Saoedische overheidskrant een tweedelig verhaal over een oude antisemitische mythe over het gebruik van niet-Joods mensenbloed, verkregen door moord, door Joden bij bepaalde gerechten. Over die artikelen ontstond in de Amerikaanse pers zoveel ophef dat de Saoediërs een voorzichtige verontschuldiging afdrukten.
Een meerderheid van de Arabieren gelooft dat de Joden de Twin Towers hebben aangevallen. Momenteel worden in de Arabische pers de Joden er zelfs van beticht dat zij zelf de aanslagen in
Netanja, Tel Aviv en Jeruzalem hebben gepleegd om een bezetting van de Westelijke Jordaanoever te rechtvaardigen. De Arabische pers, met Al-Jazeera voorop, beschrijft de Israëliërs als kinder- en vrouwenmoordenaars, plunderaars en dienaren van een kosmisch kwaad, dat de islam wil vernietigen. Paranoia en het denken in samenzweringstheorieën hebben in de Arabische wereld een klimaat doen ontstaan waarbinnen primitief religieus fanatisme en virulent antisemitisme tot bloei zijn gekomen.
Maar de West-Europese media, die die tendensen in verbijstering zouden moeten gadeslaan, zwijgen erover, alsof ze genoeg hebben van het A-woord. Velen vinden dat sinds 1945 de Joden bewust en onbewust morele chantage hebben gepleegd en daarmee geprobeerd hebben om geld op te halen en ruimte te scheppen voor de onderdrukking van de Palestijnen. Europees schuldgevoel, en de verdenking van morele uitbuiting hiervan door Joden, vormen de ondergrond van de westerse obsessie met Israël.
4. Schaamte
Binnen twee dagen na de Israëlische inval in Ramalla is in de Europese publiciteit de verbinding tussen Netanja en het Israëlische militaire optreden verdwenen. Weg waren de beschrijving en de fatale gevolgen van de antisemitische aanslag, en volop aanwezig waren de geruchten over ongehoord wreed Israëlisch militair optreden, geruchten die slechts zelden werden herroepen.
Sinds 1967 hebben de Palestijnen in de Bezette Gebieden onder een bezetting door de Israëliërs geleefd. Maar elke vergelijking met de Shoah is een levensgevaarlijke Umwertung aller Werte. Wie het lot van mijn grootouders of ooms en tantes gelijkstelt aan het lot van de Palestijnen onder de Joden, is een antisemiet.
Tot oktober 2000 weken de toekomstperspectieven, of het gebrek daaraan, van een gemiddelde Palestijn niet af van die van een gemiddelde Egyptenaar of Jordaniër. Wanhoop ontstaan uit vernedering, armoede, gebrek aan vrijheid en zelfbeschikking wordt in de Arabische wereld net zo breed gevoeld als in de Bezette Gebieden. Toch komen daar zelden of nooit zelfmoordaanslagen voor.
Een Egyptenaar heeft het net zo slecht of goed, en is net zo vrij en onvrij, net zo arm of rijk, als een Palestijn. Waarom stuurt een Palestijn wel zijn kind op pad om zichzelf met anderen te doden en een Egyptenaar niet? Het grote verschil ligt in de samenstelling van de als onderdrukkend ervaren partij. De vrijheid en welvaart van de Egyptenaar wordt bepaald – vooral: beperkt – door een in naam islamitische elite van militairen en industriëlen, maar voor een Palestijn bestaat die elite uit Joden, die al in de Koran met minachting worden beschreven en met hun sluwheid, slimheid en gegoochel met woorden en cijfers de macht in het vroegere Palestina gegrepen hebben en de welvaart gemonopoliseerd. Het BNP per hoofd van de bevolking in Israël bedroeg in 1998 16180 dollar, wat zelfs hoger was dan in het EU-land Spanje. Rijkdom die de Palestijnen, zoals zij menen, ontnomen is.
Als de Joden hun land niet met oneigenlijke middelen hadden ingenomen, waren de Palestijnen welvarend en arrogant geweest (de vraag of zij dan niet veel verder dan Jordanië, Syrië of Egypte gekomen waren, stelt in hun ogen een verkeerd perspectief). In de dagelijkse confrontatie met de rijkdom (nederzettingen met luxueuze huizen, verbonden door speciale wegen) en de macht van de Joden (wegversperringen, onbegrijpelijke militaire overwinningen in vier verschillende oorlogen) ligt de sleutel tot begrip van de Palestijnse ‘wanhoop’. Het gewelddadige Palestijnse gedrag valt niet te verklaren uit zijn behoefte aan vrijheid – de vrijheden van de gemiddelde Syriër beslaan een fractie van die van een Palestijn onder Israëlische bezetting in de jaren tachtig – of de bestrijding van honger – want de economische Palestijnse bloei onder de Joden was wonderlijk groot – maar iets dat met cultuur, religie, en Arabische
omstandigheden te maken heeft: schaamte. Schaamte veroorzaakt door
culturele, religieuze en economische vernedering, aangericht door, nota bene,
een in islamitische ogen tweederangs volk, de joden.
Is daarmee de vraag naar de oorsprong van de gewelddadigheden bevredigend beantwoord? Nee. Er is meer.
5. De duivel danst
Onlangs verklaarde Ismail Haniya, een Hamasleider, tegenover de Washington Post dat ze de zwakke plek van de Israeli’s gevonden hebben: ‘De joden houden meer van het leven dan andere mensen, en daarom willen ze niet sterven (!).’
Voor de duidelijkheid: Hamas streeft naar de vernietiging van Israel, niet naar een vreedzaam samenleven van een joodse en een Palestijnse staat of naar een moderne democratische Palestijnse staat. Hamas streeft de invoering van de Sharia na, de middeleeuwse islamitische wetgeving. Sinds Israels terugtrekking uit Libanon in mei 2000 – een moment dat in de Arabische wereld gevierd werd als een nederlaag van de joden – is de Palestijnse droom dat Israel met geweld op de knieen te krijgen valt, steeds sterker geworden. Joden hebben geen antwoord op de dood. Blaas ze op en ze worden bang! Bij de moslims ligt dat anders. De dood in de strijd voor Allah is een heilige dood.
In een verziekte Arabisch-islamitische cultuur, die de afgelopen decennia vergiftigd is door de meeste abjecte vormen van antisemitisme, bloeit de cultus van de dood. In de oorlog tussen Irak en Iran, waarin een miljoen mensen stierf, werd het vroegmiddeleeuwse idee gereactiveerd van de zelfgekozen dood als een vorm van religieus martelaarschap, een verschijnsel dat in de elfde en twaalfde eeuw ontstond rondom een groep fanatieke shiitische moslims genaamd de Assassijnen.
De gevolgen van deze Palestijnse cultuur van de dood en het martelaarschap zullen niet alleen tot Israel beperkt blijven, schrijft Thomas Friedman in zijn column in The New York Times van 31 maart:
‘De Palestijnen zijn zo verblind door hun narcistische woede dat ze de meest elementaire waarheid van de
beschaving uit het oog verloren hebben: de heiligheid van het menselijk leven, te beginnen met dat van jezelf. (…) In het Midden-Oosten danst de Duivel, en hij danst onze kant uit.’
Zijn stuk is opzienbarend omdat Friedman, een van ’s werelds meest gezaghebbende journalisten, onomwonden een krachtig Israelisch militair optreden steunt, ofschoon hij bekend staat om zijn kritiek ten aanzien van Sharons politiek.
Ook Fouad Ajami, een in Libanon geboren onderzoeker van de Arabische wereld en verbonden aan de John Hopkins School of Advanced Studies, heeft in een stuk in The Wall Street Journal van 29 maart geprobeerd de cultuur van het martelaarschap te doorgronden:
‘Hij is deel van de hem omringende cultuur – de vreugde waarmee deze brutale terreurdaden worden begroet, de cultus die ontstaat rondom de martelaren en hun families.’
In zijn stuk citeert Ajami een uitspraak van Farouk Kaddoumi, lid van de kliek rond Arafat. Kaddoumi was een van de Palestijnen die twee weken geleden naar Beiroet afreisden om deel te nemen aan de conferentie van de Arabische Liga.
Kadoumi verklaarde daar:
‘Het recht op terugkeer van de vluchtelingen naar Haifa en Jaffa is belangrijker dan een eigen staat.’
Ajami spreekt van de ‘grote Palestijnse en Arabische weigering om dat land te laten bestaan, om het een plaats onder de naties te gunnen.’ Ook het vredesvoorstel van kroonprins Abdullah van Saoedi-Arabië stoelt op dezelfde weigering, vermomd in het voorstel om de Palestijnse bewoners van de vluchtelingenkampen te laten kiezen tussen terugkeer naar het huidige Israel en een financiele tegemoetkoming (wat zouden ze toch kiezen?).
Het staat niet vast hoeveel Palestijnse vluchtelingen er zijn, schattingen lopen uiteen van drie tot vier miljoen mensen. Zij vormen de enige groep mensen die na afloop van de Tweede Wereldoorlog huis en haard verloren hebben en tot op de dag van vandaag als vluchteling bestaan. Waarom? De Arabische buurlanden van Israel en de internationale gemeenschap hebben consequent geweigerd om de Palestijnen als burgers op te nemen en hun een vorm van normalisatie te bieden. Hun haat is sinds 1948 in leven gehouden. Hun eventuele terugkeer naar Israel betekent een burgeroorlog en het einde van de joodse staat zoals hij nu bestaat.
De ‘grote Palestijnse en Arabische weigering’ om Israel als joodse staat te accepteren blijft de grondslag van het conflict. Maar tegelijkertijd is het ook de vorm waarin een veel dieper liggend conflict aan de orde komt: dat van de catastrofale culturele en economische stagnatie van de Arabisch-islamitische cultuur. De meerderheid van de Arabieren is jonger dan eenentwintig. De bureaucratie in de Arabische landen is moordend, de corruptie grenzeloos, het gebrek aan vrije meningsuiting en ontplooiingsmogelijkheden wurgend. De Palestijnen kennen dezelfde problemen als hun Arabische broeders, en leggen de schuld daarvan bij de joden, zoals veel Arabieren hun eigen ongeluk bij de Amerikanen (Elf September) en joden leggen. Die Amerikaner und Juden sind an Allem schuld.
De Europese media staren zich blind op het Israelisch-Palestijnse conflict en zien daarbij de essentiele, brede context over het hoofd. Zoals zij nu ook, moedwillig bijna, het grote gevaar dat de Westerse wereld bedreigt wenst te nuanceren of te minimaliseren. Binnen drie jaar zal Saddam Hoessein over een atoombom beschikken, en dat zal het einde betekenen van de machtsverhoudingen zoals die nu bestaan. Een scenario van de hel.
Sinds 29 maart heerst er een uitgesproken anti-Israel stemming in de Europese media. Het is het moment van de wraak. De joden hebben hun voorrechten, ontleend aan de Shoa, verspeeld. En ook al zijn de Palestijnen, die zwak zijn en dus per definitie het gelijk aan hun zijde hebben, niet bij machte om een rechtvaardige samenleving op te bouwen en worden zij geleid door corrupte criminelen die in niets afwijken van wat bij de Arabische elites de norm vormt, het is het moment om de vooruitgeschoven enclave van Amerikaans machtsdenken en om het joodse misbruik van hun eigen geschiedenis af te straffen.
De huidige Tweede Intifada is door de media beschreven als een wanhopige reactie op het uitblijven van echte vrede. Toch was het militaire en bestuurlijke bestuur reeds van elkaar gescheiden en hadden de Palestijnen hun eigen autonome parlement dat over de meeste niet-militaire zaken beslissingen kon nemen en laten uitvoeren. Maar dat was niet genoeg. Het doel was de (naar mijn mening gerechtvaardigde) volledige opheffing van het Israelische militaire bestuur, waarna de Palestijnse onafhankelijkheid pas volledig zou worden. De Israelische huiver hiervoor was groot: men geloofde niet dat de aanslagen, die Israel sinds 1948 getroffen hebben, daarmee zouden ophouden.
De huidige Intifada heeft weinig te maken met Sharons bezoek aan de Tempelberg. Het was een doelbewuste provocatie van Sharon om de interne Palestijnse spanningen te doen toenemen, maar de Intifada begint niet daarmee.
Niet of nauwelijks zijn de echte oorzaken van de Tweede Intifada in de Europese media behandeld, bang als zij zijn het heldendom van Arafat te beschadigen. De Tweede Intifada valt niet te begrijpen als de inner-Palestijnse conflicten niet beschreven zijn.
6. Palestijnse machtsstrijd
In Gaza en de West-Bank bestaan momenteel ruwweg drie machtsblokken: Arafat met zijn uit Tunis meegekomen getrouwen, die een corrupte en incapabele economische en militaire elite hebben gevormd, ten tweede de Jongeren, nationalisten die de Eerste Intifada succesvol gestreden hebben, en ten derde de Islamisten, de onverzoenlijke extreem-fanatieke gelovigen van Hamas en Islamitische Jihad. Eigenlijk boterde het meteen niet tussen de groepen na Arafats terugkeer. Aanslagen door Islamisten maakten achtereenvolgens een einde aan de regeringen van Peres en Barak, en brachten de keiharde politici van Likud, die de gegijzelden zijn van de kolonisten in de nederzettingen, de regeringstafel in de Knesset. Het waren acties die Arafat, en Israel, moesten leren dat zij het Oslo-feestje konden verstoren en zich nooit bij compromissen over gebied en het ‘recht op terugkeer’ zouden neerleggen.
Arafat heeft geprobeerd de Islamisten en de Jongeren te isoleren, maar hun machtsbasis was te groot: Arafat heeft in absolute stemmen bij de verkiezingen in 1996 niet meer dan de helft van alle stemgerechtigden gekregen. De helft van de bevolking van Gaza en de West-Bank wees hem af en had een voorkeur voor de weg van het geweld en onverzoenlijkheid. Voor een groot deel van zijn Palestijnse aanhang verspeelde Arafat snel zijn krediet: de corruptie en het machtsmisbruik waren stuitend, zo erg zelfs dat Islamisten aanslagen begonnen te plegen op de ergste zakkenvullers en criminelen.
De onderlinge spanningen, veroorzaakt door het gevecht om de macht in de Gebieden, werden zo groot dat Arafat niet bij machte was om in Camp David Baraks voorstellen serieus te behandelen. De Jongeren en de Islamisten stonden klaar om hem bij terugkeer van de troon te stoten want zij wisten zich gesteund door een gefrustreerde bevolking die de toenemende armoede verklaarde door het uitblijven van vrede, een boodschap die Arafats Palestijnse media dag en nacht verkondigden.
De Tweede Intifada was de opstand van de Jongeren en Islamisten, die de Palestijnse bevolking, en Arafat, wilden laten zien dat ook zij de Israeli’s op de terugtocht konden jagen, net als de Hizbollah in Zuid-Libanon. Wat willen de Jongeren dat afwijkt van Arafats rampzalige regiem?
De Palestijnse politicoloog Khalil Shikaki schreef in het januari-nummer van Foreign Affairs over de Jongeren: ‘Zij willen transparantie, verantwoordelijkheidsbesef, een campagne tegen corruptie, en een meer directe confrontatie met Israel. Zij hebben ook opgeroepen tot de stichting van een regering van nationale eenheid die niet alleen vertegenwoordigers van hun eigen rijen bevat maar ook leden van de Islamisten en andere oppositiegroepen. En zij hebben de lokale en internationale roep om goed bestuur, inclusief de ‘rule of law’, een onafhankelijke rechtspraak, een sterke rol voor de wetgevende organen en sterkere en meer efficiente openbare instituties gesteund. (…) De Jonge Garde is fel tegen enige vorm van staakt-het-vuren dat de ondergang van Palestijnse nationalistische of Islamitische militanten inhoudt. In tegendeel, zij hebben openlijk zowel het Mitchell Rapport als het Tenet Plan veroordeeld.’
Arafat werd door hen voor het blok gesteld en sinds het uitbreken van de huidige Intifada heeft hij hun spel moeten meespelen en heeft hij zijn eigen veiligheidsorganen moeten inzetten bij het plegen van terrorisme in Israel. Voor de internationale pers veroordeelde hij de aanslagen en verklaarde hij die uit wanhoop, achter de schermen was hij gedwongen de Jongeren en de Islamisten te ondersteunen. In feite wordt de onderlinge Palestijnse machtsstrijd in de cafe’s en restaurants van Israel uitgevochten.
Shikaki geeft drie scenario’s over het einde van die strijd: ‘Als de sudderende Palestijns-Israelische impasse voortduurt, zullen de winnaars de Islamisten zijn.
Als Israel kiest voor een belangrijke unilaterale terugtrekking of afscheiding, zal daarentegen de jongere garde profiteren. En als de Israelische en Palestijnse leiders overeenkomst kunnen vinden over een vorm van betekenisvolle uitonderhandelde overeenkomst, voorlopig of permanent, dan zal de oude garde een nieuwe levenstermijn verdienen.’
Over Arafats macht schrijft hij:
‘Sinds de uitbraak van de Tweede Intifada hebben zij een delicate weg moeten bewandelen: de PA heeft niet meer het monopolie van het gebruik van geweld in hun gebieden, hun legitimiteit wordt door de Palestijnse ‘straat’ ter discussie gesteld, hun publiek steunt geweld en is tegen het bestrijden van zowel de Islamisten als de radicalen bij de Jongeren, en geen levensvatbaar politiek proces schijnt over de horizon.’
Israels huidige optreden speelt Arafat in de kaart. De machtscentra van de Islamisten en de Jongeren worden vernietigd terwijl Arafats prestige toeneemt en zijn Fatah-organisatie vermoedelijk sneller dan de andere twee na de Israelische terugtrekking op poten zal staan. Niet zonder reden heeft Arafat niets nagelaten om Sharon te provoceren; alleen via zijn doodsvijand kan Arafat weer greep krijgen op zijn achterban.
Op de volgende manier beschrijft Michael Kelly, journalist van de Washington Post, op 3 april jl. op basis van zijn eigen indrukken Arafats historische terugkeer naar Gaza op 1 juli 1994:
‘Arafats aankomst in Gaza was een interessante les: een opzettelijk zorgeloos vertoon van brute macht. Hij kwam uit de Sinai aan in een lange karavaan van Chevrolet Blazers en Mercedessen en BMW’s, 70 of 80 wagens vol met mannen met wapens. De karavaan schoot langs de drukbezette straten, met de corpulente, in leren jacks gestoken, zonnebrillen dragende boeven van Arafats bodyguard die de hele tijd schreeuwden en hun Kalashnikovs afvuurden om het geliefde volk uiteen te laten stuiven om ruimte te maken voor de leider. Dit was alles dat de Palestijnse Autoriteit in het begin liet zien, een lelijk, kleine karikatuur van Midden-Oosters despotisme.’
Over het bestuur van de Palestijnse Autoriteit schrijft Kelly:
‘Het was nooit de bedoeling om democratie, ’the rule of law’, vrije pers, of een functionerend systeem van belastingen of gerechtshoven of ziekenhuizen in te voeren. Er heeft nooit een echte regering bestaan. Niemand heeft zich ooit met de opbouw van een economie of creatie van banen of zelfs maar vuilnisophaaldiensten of straatonderhoud bemoeid. Er waren alleen maar veiligheidsorganen – vele, vele – en villa’s bij de zee van Arafats maten, en miljoenen dollars in buitenlandse hulp, die altijd weer verdwenen schenen te zijn, en gevangenissen en propaganda. En in het midden van dit alles: “President” Arafat, zittend in een kamer – omringd door wachtende vleiers en slippendragers en respectvolle dames en heren van de pers – en klagend. Die zomer zag ik slechts drie serieuze pogingen om een functionerende regering in te voeren: de gevangenneming van voorstanders van vrijheid van meningsuiting en potentiele democraten, wat direct begon, het ook directe begin van dagelijkse anti-Israel uitzendingen en een door Britten geleid programma dat leden van Arafats Fatah-groep trainde in “riot control”. Natuurlijk, er heeft nooit vrede bestaan. (…) Tussen de dag waarop Arafat en Rabin de overeenkomst tekenden waarmee Israel vrede kocht en de dag waarop Arafat en Rabin daarvoor de Nobelprijs wonnen, vermoordden Palestijnse terroristen 90 Israeli’s. In de vijf jaar na Oslo vermoordden Palestijnen meer Israeli’s dan in de vijftien jaar daarvoor.’
Over de valse motieven van Arafat schrijft hij:
‘Er heeft nooit enige eerlijke intentie aan Palestijnse kant bestaan om in vrede met Israel te leven, evenmin
als er ooit enige eerlijke intentie was om in Gaza een bestuur in te richten dat met dat doel zou functioneren en dat met dat doel een fatsoenlijk leven voor het Palestijnse volk . Wat de Palestijnen zoeken – wat Arafat hen heeft aangemoedigd om te zoeken – is, zoals nu voorbij elke twijfel duidelijk is, de nederlaag en overgave van Irael.’
Dit zijn de woorden van Kelly, een serieuze journalist, een felle tegenstander van Sharon, die echter de werkelijkheid van de feiten niet wil begraven.
Om mijn eigen positie duidelijk te maken: ik vind dat de joodse nederzettingen vandaag ontmanteld moeten worden, dat vannacht nog een groot veiligheidshek om Israel geplaatst moet worden, dat vervolgens bewaakt wordt door zwaarbewapende Nato-eenheden (met vele duizenden Duitse manschappen om de historie ten dienste te zijn) en dat de Palestijnen het recht hebben om morgen hun eigen Arabische dictatuur te stichten. Maar voor die staat moeten zij een prijs betalen: nadat zij sinds 1948 in vluchtelingenkampen door hun Arabische broeders, daarin gesteund door hele departementen van de Verenigde Naties, zijn gekneveld, belazerd, bedrogen, is het opgeven van het ‘recht op terugkeer’ naar het joodse land zoals dat tot de grenzen van 1967 heeft bestaan een absolute conditie.
Israel heeft vele fouten gemaakt. De nederzettingenpolitiek (een voorbij elke redelijkheid doorgeslagen droom van de nationaal-religieuzen, een vorm van joods fanatisme die na 1967 is ontstaan), de onwaardige behandeling van Palestijnen aan grensposten, bij roadblocks en op hun werk in Israel, de moordaanslagen op terroristen, de incidentele misstanden die met een oorlogssituatie samenhangen, zijn factoren die een volk kunnen frustreren maar niet een verklaring bieden voor zelfmoordterrorisme, laat staan een rechtvaardiging. Een eigen Palestijnse politieke dynamiek, in samenhang met het rampzalige bestuur van roverhoofdman Arafat en de opkomst van Islamitisch fundamentalisme, heeft de jaren na Oslo nog meer verziekt dan Israelische misvattingen en fouten.
In de gevechten tussen het Israelische leger en de Palestijnse militia’s, die er de voorkeur aan gaven om de confrontatie aan te gaan en de terroristen en hun organisaties en netwerken te beschermen, zijn de afgelopen dagen vele onschuldigen gestorven. Niet omdat Israel uit was op hun dood maar omdat de Palestijnse militialeden moedwillig onderdak zochten in de eigen bevolking. Daarmee brachten ze haar in groot gevaar, in de verwachting dat Israel minder vuurkracht zou inzetten (wat Israel inderdaad zoveel mogelijk gedaan heeft) en dat de onvermijdelijke gruwelijke ongelukken direct breed door de internationale media zouden worden opgepakt.
Ik beschuldig de Europese – inclusief Nederlandse – media van incompetentie, gemakzucht en het kweken van begrip voor een bevrijdingsstrijd die geen bevrijdingsstrijd is maar een opstand tegen een democratische joodse samenleving wier verworvenheden door de Arabische wereld zowel benijd als verworpen worden.
Ik beschuldig de Europese politiek ervan laf weg te kijken bij de kolossale problematiek van Irak en de grote Arabisch-islamitische leugen te aanvaarden dat de Israelische joden verantwoordelijk zijn voor de ellende in het Midden-Oosten.
Ik beschuldig de Europese politiek ervan met de dreiging van een economische boycot of terugtrekking van haar ambassadeurs het corrupte, rechteloze bewind van Arafat te steunen en daarmee de cyclus van geweld in stand te houden.