13 december 2001.
Israel vindt Jasser Arafat niet langer van enig belang. “Wat ons betreft bestaat hij niet meer,” zei premier Ariel Sharon vannacht, na een bijeenkomst met zijn kernkabinet.
Die mededeling is van even weinig praktische waarde als de routineuze aanvallen van de Israelische luchtmacht op verlaten kazernes en kantoren van de Palestijnse politiemacht na aanslagen.
Tegenover het verontwaardigde volk wekt het de indruk dat de regering het er niet bij laat zitten, maar Arafat slaapt er geen minuut minder door. Na recente aanslagen in Jeruzalem en Haifa liet Israel weten dat het Palestijnse Bestuur voortaan zou worden beschouwd als ‘een entiteit die terreur steunt’. Nog steeds weet niemand wat dat in de praktijk betekende.
Dat Arafat de laatste weken steeds meer in een hoek is gedreven, is niet het gevolg van dit soort maatregelen. Zijn steeds zwakkere positie komt vooral doordat in internationale kring het besef begint door te dringen dat er niet de minste hoop is op een staakt-het-vuren, laat staan een hervatting van het vredesproces, zolang de anarchie in de onder zijn bestuur staande gebieden voortduurt.
Had Arafat van het begin af aan zijn volk duidelijk gemaakt dat behoorlijk bestuur en het tolereren van een veelheid aan gewapende milities elkaar uitsluiten, dan was hij nu misschien al president geweest van een Palestijnse staat. Maar orde op zaken stellen is nooit zijn sterkste kant geweest.
In al zijn relaties – met Israel, met de internationale gemeenschap en vooral met de radicale groepen in zijn gebied – is hij altijd uitgegaan van het principe ‘pappen en nathouden’.
Een politiek van halve waarheden en hele leugens, en van wachten op redding van buiten. Al aan het begin van de intifada kwam Arafat tot de conclusie dat hard optreden tegen organisaties als de Hamas en de Islamitische Jihad tot burgeroorlog zou leiden.
Die kans is inderdaad niet denkbeeldig, omdat door zijn eigen nalatigheid dergelijke organisaties nu beschikken over goed bewapende en goed georganiseerde milities. Arafat ziet veel liever dat Israel korte metten maakt met terreurcellen – door liquidaties en ontvoeringen – dan dat hij zelf optreedt en zich nog impopulairder maakt dan hij al is.
Een confrontatie met de hele wereld vindt hij minder rampzalig dan een confrontatie met de grote groep radicalen binnen zijn eigen volk.
Wat de Palestijnse leider nu moet benauwen, is dat zijn politiek van pappen en nathouden aan het uitlopen is op een confrontatie met beide.
Sinds de elfde september zijn de Amerikanen niet meer in de stemming voor een dergelijk beleid. De laatste weken hameren regeringswoordvoerders in Washington erop dat Israel ‘het recht heeft zich te verdedigen’ en dat Arafat ‘nog lang niet genoeg doet aan terreurbestrijding’.
Kritiek op Israels operaties in de Gazastrook en op de Westelijke Jordaanoever blijft uit.
Wat Arafat misschien nog meer zorgen baart, is dat zelfs de Europeanen genoeg hebben van zijn gejammer. De ministers van de Europese Unie hebben afgelopen weekeinde zonder omwegen verklaard dat het hoog tijd wordt dat hij de terroristische infrastructuur van organisaties als de Hamas en de Islamitische Jihad ontmantelt.
Dat ongewoon duidelijke advies kwam in de Palestijnse gebieden hardaan.
Gisteravond, na de jongste terreuraanslag, liet Arafat weten dat hij de kantoren van de Hamas en de Islamitische Jihad zal sluiten. Zonder ontmanteling en ontwapening betekent dat in praktische zin weinig, maar het laat wel zien dat verenigde Amerikaanse en Europese actie indruk maakt. Maar afgezet tegen de huidige invloed van de Islamitische Jihad en vooral de Hamas in de Palestijnse gebieden, betekent zelfs internationale druk niet veel.
“Gedroeg Arafat zich maar als Musharraf,” verzuchtte deze week de Europese buitenland-commissaris Javier Solana, in een verwijzing naar de Pakistaanse president, die niet bang is voor de radicale moslims in zijn land.