Door Salomon Louis Vaz Dias, artikel in ‘Het beloofde land, rosj hasjana 1997.
Dit jaar viert de Zionistische Wereld Organisatie (WZO) haar honderdste verjaardag. Met Zionisme wordt de joods-nationale beweging bedoeld die als doel heeft de terugkeer van het joodse volk naar Zion, een heuvel met daarop gebouwd het Armeense en joodse kwartier van de stad Jeruzalem en pars pro toto het Heilige Land.
Het ontstaan van de term zionisme als zodanig werd in 1888 gelanceerd door Nathan Birnbaum in Wenen. Pas onder het leiderschap van Theodor Herzl werd het zionisme een geaccepteerde politieke term van de nationale beweging. Teneinde de discussie over de toekomst van deze organisatie beter te begrijpen dient men de geschiedenis te bestuderen.
Het eerste zionistische congres werd gehouden in het Zwitserse Bazel op 29 augustus 1897. Herzl en de zijnen ontdekte dat er in Oost-Europa een liefde voor Palestina leefde die veel emotioneler was dan die van de Westerse joden.
Het beginselprogramma van de politieke, zionistische beweging werd vastgesteld: het streven naar een publiekrechtelijk gewaarborgde woonplaats voor het joodse volk (in de oorspronkelijk Duitse formulering: “Offentlich-rechtlich gesicherte Heimstatte”.
In dit programma lag de kracht van de moderne zionistische beweging omdat het de joden als volk aan de orde stelde, aansluitend aan de negentiende eeuwse criteria voor een volk, dus niet alleen op religieuze gronden.
De eerste zionistische bank, (der JÂdische Colonial Bank Ltd.) wordt op 20 maart 1899 te Londen gevestigd. In 1901 wordt besloten tot de oprichting van het Joods Nationaal Fonds. In 1903 vindt een debat plaats om een joods tehuis in Oeganda te stichten, gekozen wordt echter voor het Heilige Land. In 1917 wordt de Balfour Declaratie een feit. In 1920 wordt de Collectieve Israël Actie opgericht. In 1923 wordt besloten een Hebreeuwse Universiteit te Jeruzalem te openen. In 1929 wordt een samenwerkingsverband met niet-zionistische filantropen gesloten in de oprichting van de Jewish Agency for Israel (JAFI).
In 1931 verlaten de revisionistische zionisten de beweging. De discussies in zowel de eerste decennia van deze eeuw als die van de laatste jaren over aard en functie van de beweging waren een weelde vergeleken met de enorme problemen die speelden in de dertiger en veertiger jaren.
Immers beheersten de volgende kwesties de zionistische beweging juist in die tijd: het nationaal-socialisme, de sterke partijentegenstellingen binnen de zionistische organisatie en de mandaat-politiek.
Oorspronkelijk was de WZO opgebouwd in territoriale, op basis van individueel lidmaatschap gestructureerde bonden.
In 1917 hadden zich hierin partijen gevormd: de Poale-Zion die socialistisch was (in Nederland opgericht in 1907 door David Person), de Mizrachi (opgericht in 1906) die Palestina wilde inrichten volgens nationaal-religieuze principes en de revisionisten (opgericht door Wladimir Jabotinsky), een groep in de politieke zin des woords liberaal georiënteerden die een joodse staat eiste.
Opvallend is dat de meeste zionisten zich niet ideologisch wensten te binden en derhalve vormden zij de Algemeen Zionisten.
Eén van de belangrijkste Algemeen Zionisten was Frits Bernstein, gedurende vele jaren voorzitter van de Nederlandse Zionisten Bond.
In zijn hoofdartikel in de Joodsche Wachter van 29 januari 1932 legt hij uit dat het geen zin had zich tegen de antisemitische beschuldigingen van de dat jaar opgerichte Nationaal-Socialistische Nederlandsche Arbeiders Partij (NSDAP) te verweren door te proberen aan te tonen dat zij onjuist waren en dat de joden als groep niet de slechtste eigenschappen hadden die hen werden toegedicht.
Bernstein wees er op dat joden goede, toegewijde staatsburgers waren.
Persoonlijk zie ik Frits Bernstein als degene die in deze materie het zionisme het meest heeft benvloed. In 1926 had hij zijn bekende ‘Der Antisemitismus als Gruppenerscheinung, Versuch einer Soziologie des Judenhasses’ geschreven.
Het was in die tijd heel bijzonder het antisemitisme te analyseren als één van de vele discriminatieverschijnselen die tussen groepen optreden. Als essentieel voor het antisemitisme zag Bernstein de omstandigheid dat de joden een minderheidsgroep vormden in de maatschappij waarvan zij deel uitmaakten.
Zijn conclusie was dat de joden zelf geen enkele invloed konden uitoefenen op de relatie van anderen tot hen. Joden konden zich niet redden door zich voorbeeldig te gedragen, want de werkelijke oorzaak van de discriminatie lag niet bij hen maar bij de antisemieten zelf.
Opmerkelijk is dat in Algemeen Zionistische kring in de jaren voor de tweede wereld oorlog werd onderkend dat de historische omstandigheden waaruit het nationaal-socialisme en het zionisme waren ontstaan ten dele hetzelfde waren. Mr. S. Isaac schrijft in de Joodsche Wachter van 18 december 1931 dat de ‘joodse renaissance’ een symptoom was van de Europese reactie op het liberalisme, omdat het net als de nationalistische stromingen individu en rede achterstelde bij gemeenschap en irrationaliteit. Albert Ehrenfeld, een Nederlands-Zionistisch ideoloog, liet zien dat zionisme inderdaad vereenzelvigd kon worden met een zorgwekkend soort irrationeel nationalisme. In de Joodsche Wachter van 13 januari 1928 schrijft hij het volgende:
“De groep heeft een groepsgeest, een collectieve wil, een collectieve levensdrang. De wil tot leven van de groep is een wil tot macht. De natie is tegenwoordig een vaste groepsvorm, veroorzaakt door de drijvende kracht van het nationalisme. De natie is ook zelve een proces, dat verloopt van het passieve stadium van de gevoelsgemeenschap, het stadium van de wil tot cultuur, tot het actieve stadium van de wilsgemeenschap, het stadium van de wil tot de staat. De groep als boven-individueel werkt toch in het individuele bewustzijn, als de macht van het lot”.
Reeds in de dertiger jaren waren de Algemeen Zionisten B (rechtervleugel) en de revisionisten de felste in de beweging. De revisionisten eisten revisie van een volgens hen door concessies aan het Verenigd Koninkrijk verwaterd zionisme. Hun eisen waren: een uitspraak van het zionistische congres waarin als doelstelling van het zionisme, de joodse staat, werd verklaard en onbeperkte immigratie in Palestina in plaats van het jaarlijks meer beperkte quotum. Voorts waren zij tegen verdere toenadering tot de Arabische bevolking van Palestina en tegen elke vorm van klassenstrijd in het zogenaamde Nationaal Tehuis.
De ideologie die verreweg de meeste zionisten voorstond werd ‘onvoorwaardelijk zionisme’ genoemd, een term bedacht door Frits Bernstein. Het onvoorwaardelijk zionisme eiste voor alles een joodse meerderheid in Palestina en onderschikking van alle andere vraagstukken, zoals vooral de inrichting van een sociaal rechtvaardige samenleving in het land Israël, aan dat doel. Het jeugdwerk en de zionistische opvoeding van de chaloetsiem gingen in de loop der jaren een eigen leven leiden en werden steeds radicaler. De jeugd koos in tegenstelling tot de volwassen zionisten steeds meer voor een consequent zionisme dat zich afkeerde van de zogenaamde Galoeth (ballingschap) cultuur.
De conflicten tussen onvoorwaardelijk en links zionisme speelden zich af in de jeugdbewegingen en de chaloetsioet.
Frits Bernstein kwam in 1936 vanuit Nederland op alijah en werd hoofdredacteur van het Palestijnse Orgaan van de Algemeen Zionisten. De traditionele jeugdbewegingen bleven trouw aan de Bernsteiniaanse richting, de chaloetsioet was voor een groot gedeelte socialistisch gericht. Voor hun kritiek was nooit veel ruimte.
De ook uit Nederland afkomstige en in de kibboets Ein Charod gevestigde pionier Willem Vleeshouwer heeft getracht het in Palestina tegen Frits Bernstein op te nemen. Vleeshouwer verweet hem zo te zeuren over het geld dat was geschonken aan ‘collectivistische experimenten’ en nooit eens iets te schrijven over de keerzijde van de medaille, bijvoorbeeld het bewerken van het land door pioniers. Hij gaf een voorbeeld van de klassentegenstellingen die toen in de nieuwe stad Tel Aviv reeds bestonden: in sommige restaurants werden gasten in vrijetijdskleding niet toegelaten, iets wat enkele jaren eerder ongehoord zou zijn in Palestina.
Bernsteins antwoord was dat minachting voor geld verfoeilijk was en dat echte socialisten geen hang naar bourgeois-cafes dienden te hebben (zie de Joodse Wachter van 18 januari 1935).
De Zionistische Beweging stond praktisch eenstemmig op het standpunt dat een der voornaamste doelen van de beweging het bereiken van een joodse meerderheid in Palestina was.
Niet alleen meende zij dat immigratiebeperkingen van de Britse autoriteiten in strijd waren met de letter en de geest van de Balfourdeclaratie, zij keerden zich ook tegen een bi-nationale staat en tegen voorstellen om Palestina te verdelen in joodse en Arabische kantons. Een onafhankelijk joodse staat was het enige waarmee het zionisme van Theodoor Herzl genoegen kon nemen.
Wie denkt dat de Intifada een fenomeen uit onze dagen is heeft het mis.
Immers werden de joden in Palestina reeds in 1936 met de heftigste Arabische opstand uit de geschiedenis van het Britse Mandaat geconfronteerd. Een staking van zes maanden, afgekondigd door het Arab Higher Committee en een soort van primitieve guerrilla oorlog in geheel Palestina. De Arabische leiders eisten stopzetting van joodse immigratie en landaankoop.
Zij wilden dat Palestina een Arabische staat zou worden. Hun woordvoerder was een oom van Jasser Arafat, Haj Amin el Hoeseini, de grootmoefti van Jeruzalem. Europa had in die dagen een grotere invloed dan nu. Men hoeft er wat dat betreft de argumentatie van deze grootmoefti maar op na te lezen. Arafat’s oom zou ook de allerhartelijkste betrekkingen met Adolf Hitler gaan onderhouden.
Maar ook toen wilden de zionisten vrede en zo werd het verdelingsplan van de Britse autoriteiten, dat op advies van de commissie van Lord Peel tot stand was gekomen, tijdens het congres in Zurich aanvaard. Palestina zou worden verdeeld in drie zones: een joodse en een Arabische staat en een Britse enclave met onder andere Jeruzalem onder permanent mandaat.
Het zogenaamde Witboek van 1939 was een dieptepunt in de ontwikkeling van het zionisme na 1917.
Onze Britse vrienden beperkten daarin de zionistische immigratie en landaankoop in Palestina tot 1944 tot een minimum en na die datum zou immigratie afhangen van Arabische toestemming. Frits Bernstein noemde dit Witboek in de Joodsche Wachter van 16 juni 1939 niet ten onrechte de annulering van de Balfourdeclaratie.
Tegelijkertijd werden de internationale grenzen ‘Voor Joden Verboden’. Het was in deze stemming van verslagenheid dat de zionistische beweging de tweede wereldoorlog inging. De somberste verwachtingen over het noodlot van de joden zou met de moord op zes miljoen verre worden overtroffen. Dankzij het goede werk van de Jeugd Aliya zijn vele duizenden jongeren gered.
Leon Handler, één van de voormannen uit die dagen, vertelt dat tijdens zijn reizen door Europa vele kinderen konden worden geholpen. Helaas waren de mogelijkheden voor de medewerkers van de Jewish Agency beperkt.
Op de vijfde mei 1940, dus vijf dagen voor de Duitse inval in Nederland, kwamen in Tel Aviv een aantal oorspronkelijk uit Nederland afkomstige joden bijeen om georganiseerd de geloofsgenoten in het moederland in hun noodlotsuur bij te staan en alle middelen te overwegen om hen, in zo groot mogelijke getale, naar Palestina te brengen.
Mirjam de Leeuw-Gerzon wist middels de zionistische medestanders in de Jewish Agency bij de Britse autoriteiten te bereiken, dat emigratie-certificaten voor joden die altijd Palestina-minded waren geweest, werden afgegeven. Bijna de helft van de 3724 joden die naar Bergen Belsen werden gedeporteerd zouden in het bezit zijn van zo’n certificaat. Van hen zijn slechts 222 werkelijk naar Palestina uitgewisseld met daar wonende, uit Duitsland afkomstige Tempeliers.
Het eerste zionistische congres na de tweede wereldoorlog, het 22ste, kwam van 9 tot en met 24 december 1946 in het Zwitserse Bazel bijeen. 375 gedelegeerden afkomstig uit 61 landen moesten over drie zeer fundamentele zaken beslissen:
het opnieuw onder woorden brengen van de zionistische idealen; de toekomstige bestemming van het Heilige Land en de verkiezing van een nieuw dagelijks bestuur.
De discussie ging voornamelijk over de houding jegens Engeland. De voorzitter, David Ben Goerion, en de president, professor Chaim Weizmann, spraken zich voor het eerst duidelijk uit voor het zo spoedig mogelijk uitroepen van een eigen onafhankelijke staat. Doch van een politieke overwinning voor de socialisten was geen sprake. Besloten werd niet te participeren in de in Londen te houden conferentie over de verdeling van Palestina en de illegale immigratie in Palestina te bevorderen. Anderhalf jaar later was de onafhankelijke staat Israël op 14 mei 1948 een feit.
In 1951 vindt het eerste zionistische congres te Jeruzalem plaats. Nu de staat een feit was moest de ideologie worden aangepast. Het Jeruzalemmer Programma wordt aangenomen. In 1968 wordt dat programma herzien. Het doel van het zionisme wordt aldus geformuleerd:
- de eenheid van het joodse volk en het centraal stellen van het land Israël in het joodse leven;
- het verzamelen van het joodse volk in zijn historisch tehuis door emigratie naar Israël uit alle landen;
- het versterken van de staat Israël welke is gebaseerd op de profetische visie van rechtvaardigheid en vrede;
- het bevorderen van de identiteit van het joodse volk door het versterken van joodse, Hebreeuwse en zionistische educatie en van joodse geestelijke en culturele waarden en
- het beschermen van joodse rechten waar dan ook ter wereld.
In 1972 krijgen de rijke joodse filantropen, meestal niet verbonden aan een zionistische organisatie, een zeer grote mate van onafhankelijkheid. De zionistische beweging geeft het innen van fondsen geheel aan hen over. In de loop der volgende jaren zou blijken dat dit een fatale beslissing was, want met slechts mooie woorden en idealen kan niet worden begroot.
Gedroegen Max Fisher en Charles Hoffberger, beiden voorzitter van de Board of Governors van de Jewish Agency, zich nog als heren met respect voor hun zionistische partners, onder leiding van de Zuid Afrikaanse filantroop Mendel Kaplan en de Amerikaanse ondernemer Charles Goodman zouden de zaken drastisch veranderen.
Onder leiding van Simcha Dinitz werd de jongste reorganisatie van de Zionistische Beweging en Jewish Agency ingezet met thans als doel de fusie van de Zionistische Beweging, het Joodse Wereldcongres en de Jewish Agency in december 1997 te Jeruzalem.
Dankzij de medewerking van Leon Dulzin, WZOvoorzitter in de zeventiger en tachtiger jaren, vinden de progressief en conservatief religieuze joden nu ook hun plaats in de zionistische beweging. Met name in de diaspora vond daarmee een verschuiving plaats van prioriteiten van zionistisch naar religieus.
De strijd voor religieus pluralisme in Israël zou uitermate veel schade berokkenen aan het zionisme als zodanig omdat de werkelijke prioriteiten van de zionistische beweging door de schijnbare prioriteiten werden overschaduwd. Het democratisch gehalte van de beweging werd erdoor aangetast en de meeste mensen begrijpen niet meer wat de zionistische beweging of de Jewish Agency anno het jaar 1997 aan de wereld te bieden hebben.
In februari 1997 kwam de Board of Governors in een sessie te Sodom bijeen. De reconstructie-commissie onder leiding van Charles Goodman (voorzitter Board of Governors Jewish Agency) en Awram Burg (voorzitter Zionist Executive WZO & JAFI) rapporteerde dat is overeengekomen dat de Jewish Agency blijft bestaan.
Dit zal zijn op een basis van 50% WZO en 50% Fondsenwervers. De WZO met na 1997 nog slechts twee departementen, te weten Organisatie en Magshimiem (zionistische verwezenlijking), blijft bestuurlijk, in ieder geval tot het jaar 2000, deel uitmaken van de nieuwe structuur met alle begrotelijke consequenties van dien. Opmerkelijk was dat de georganiseerde rijke joden thans bereid lijken te zijn te overwegen het Jeruzalemmer Program van 1968 te onderschrijven.
Voor het eerst wordt concreet gesproken over emigratie uit het Westen, de bevordering van zionistisch gericht joods onderwijs, de verdere opbouw en investeringen ten behoeve van de staat Israël en een speciaal onderdeel voor het werk in de voormalige Sovjet Unie. Het centraal stellen van de staat Israël in het joodse leven is thans een vanzelfsprekende aangelegenheid. Met de drastische structurele gevolgen en het als volwaardige partners functioneren van Israëlische politici en zionistische ideologen tegenover de fondsenwervers van overal ter wereld in het vooruitzicht hebben alle partijen het thans nog uitermate moeilijk.
De nieuwe situatie brengt veel werk voor de zionistische beweging in het derde millennium met zich mee. Alleen de WZO/JAFI heeft beschikking over professionele mensen die weten: hoe de assimilatie op gepaste wijze te bestrijden, hoe de medemens en geloofsgenoot die het behoeft – zodra hij het behoeft – een nieuw tehuis in Israël te geven, hoe de juiste investeerders naar Israël, en zelfs de autonome Palestijnse gebieden, te brengen.
Honderdduizenden bereikten middels de zionistische beweging reeds de oevers van het Heilige Land. Soms kwamen ze uit Moskou en soms uit de bossen van Ethiopië. Soms waren het Vietnamese bootvluchtelingen en soms waren het rijke Zuid Afrikanen. Dezelfde Russen die eens de joden met harde hand vervolgden, trachten thans hun joodse afkomst te bewijzen om bij de Jewish Agency in aanmerking te komen te kunnen emigreren naar het land van vrijheid en ongekende mogelijkheden.
De mogelijke komst naar Israël en het behoud van het joodse volk en haar waarden blijven mede daarom grote taken, die slechts door één organisatie, in partnership tussen joden binnen en buiten Israël kunnen worden bewerkstelligd. De zionistische beweging, binnen het kader van de Jewish Agency en in samenwerking met de regering van Israël, zal er zich alles aan gelegen laten liggen om de toekomst van het land Israël en het joodse volk zeker te stellen.