Door Ronald Plasterk, artikel in ‘Het beloofde land, rosj hasjana 1997.
Professor R.H.A. Plasterk is verbonden aan de divisie Moleculaire Biologie van Het Nederlands Kanker Instituut/Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis.
Onderstaand artikel is met zijn instemming overgenomen uit het weekblad Intermediair.
De herdenking van de Tweede Wereldoorlog is na vijftig jaar sterk geritualiseerd, en het lijkt volledig duidelijk wat er precies wordt herdacht. Toch is die zekerheid het afgelopen jaar fors beproefd door de publicatie van ‘Hitlers’s willing executioners’ door de Amerikaanse socioloog David Jonah Goldhagen.
Het boek is een handelseditie van zijn proefschrift, en als wetenschappelijk werk zeer ongebruikelijk, omdat het zowel een emotioneel als intellectueel betoog is. In de media is hier en daar de indruk ontstaan dat Goldhagen beweert dat alle Duitsers per definitie schuldig zijn aan de Holocaust, of zelfs dat die schuld zich zou uitstrekken tot het Duitsland van vandaag, maar van die gedachten heb ik in de vijfhonderd pagina’s geen spoor aangetroffen.
Goldhagens centrale stelling is deze: het standaardbeeld van de Holocaust is incorrect. Het is niet waar dat de joden op efficiënte en kille wijze zijn vergast. De meesten van de zes miljoen zijn trouwens van korte afstand door het hoofd geschoten. Het is niet waar dat de moordenaars ideologisch zeer gedreven of gehersenspoelde SS’ers waren; het waren gewone doorsnee-Duitsers, en het waren er vele tienduizenden. Ze waren representatief voor de meerderheid van het Duitse volk. Het is ook niet waar dat ze hun moordenaarswerk deden uit angst voor eigen leven; de enkeling die weigerde het ‘Schussbefehl’ uit te voeren kon overplaatsing vragen, en kreeg die zonder schade aan de carriere.
Al deze stellingen onderbouwt Goldhagen nauwgezet en met eindeloos veel voorbeelden. In de concentratiekampen hadden vele officieren hun vrouwen regelmatig op bezoek; ze schreven ook naar hun families thuis over hun ‘werk’, vaak met fotootjes waarop ze zelf afgebeeld staan met joden, zoals jagers met hun afgeschoten wild.
Goldhagens conclusie: de klassieke vraag hoe een huisvader kon veranderen in en kille moordenaar is incorrect. De vraag hoe de nazi’s de Duitsers meekregen in de Holocaust is onjuist. De gemiddelde Duitser wist wat er gebeurde, wilde dat het gebeurde en werkte er waar mogelijk aan mee.
Het was geen prettige klus, en velen van Hitlers beulen waren na de eerste sessie misselijk, zoals mensen die graag vlees eten dat zouden zijn na een middag in het abattoir. De Duitsers doodden zes miljoen joden uit overtuiging, omdat ze ze haatten. De basis van de Holocaust was antisemitisme.
Waar kwam die haat vandaan? Niet uit de rassenleer. Inderdaad zagen de nazi’s een rangorde van rassen, van Nordisch via Mediterraan en Aziatisch tot negers, en dan de andere primaten, maar de joden hoorden in die reeks niet thuis. Ze waren geen lager ras, nee ze waren net zo intelligent als de hoge rassen. Ze waren alleen door en door slecht.
Goldhagen bespreekt het antisemitisme door de eeuwen heen en benadrukt de rol van de kerken daarin. De joden hebben Christus vermoord, en daarmee de verdoemenis over zichzelf afgeroepen (“Zijn bloed kome over ons en onze kinderen”).
Maarten Luther was een nare antisemiet, evenals de in progressieve kerkelijke kring nog steeds populaire Karl Barth.
“Ze houden ons gevangen in ons eigen land. Ze laten ons in het zweet werken, om voor hen geld te verdienen, terwijl zij er bij zitten, peertjes bakken, eten, drinken en lekker leven van onze rijkdommen. Ze bespotten ons omdat wij werken en toestaan dat zij ons bezitten.”
Janmaat zou hiervoor het gevang in gaan, maar Maarten Luther schreef het in ‘Von den Juden und Iren Lugen’, en legde vervolgens de grondslag voor de reformatie.
De Holocaust is primair het gevolg van een wilde, emotionele, diepgevoelde haat tegen de joden, die werd gedeeld door de meerderheid van de Duitsers.
Dat stelt Goldhagen, en ik vind zijn betoog eerlijk gezegd wel overtuigend. En het gebeurde zo kort geleden. Het gebeurde toen mijn ouders zo oud waren als mijn kinderen nu.
Het huis waar wij nu in wonen hebben we twee jaar geleden gekocht. De notaris gaf me alle koopaktes vanaf 1905. In de dertiger jaren was het huis eigendom van de heer Cohen, ‘Koopman te Amsterdam’. Na 1945 heeft het jaren leeg gestaan, want van Cohen was geen spoor, noch van enig (ver) familielid dat het eigendom kwam opeisen. De hele familie is vermoord, vlakbij, kortgeleden, door gewone mensen.