Aanklacht ingediend 15 juni 1997 over de berichtgeving in de eerste week van april 1997
Likoed Nederland heeft zich regelmatig gestoord aan de onjuiste berichtgeving in De Telegraaf over Israel door correspondent Hans Kuitert.
De hoofdredactie van De Telegraaf heeft een aantal onjuistheden toegegeven.
In de eerste week van april 1997 bereikte de berichtgeving echter een nieuw dieptepunt.
Tevens bleek Likoed Nederland na onderzoek dat er iemand in De Telegraaf ‘geciteerd’ werd die daar niets van wist, niet geinterviewd was en wie woorden in de mond werden gelegd die hij nooit gezegd heeft. Het betrof de Israelische Amerikaan Harry Wall, directeur van het Israel bureau van de Anti Defamation League.
Nadat de hoofdredactie van De Telegraaf op onze brieven daarover niet meer wilde reageren besloot Likoed Nederland tot een aanklacht bij de Raad voor de Journalistiek (zie onderstaand dossier ‘Hans Kuitert’)
De Raad voor de Journalistiek oordeelde op 1 december 1997 als volgt:
Beoordeling van de klacht
De Raad is van oordeel, dat het de vereniging Likoed Nederland ontbreekt aan het vereiste belang bij een uitspraak van de Raad. In de overgelegde artikelen uit De Telegraaf komt weliswaar een aantal onjuistheden voor, maar deze acht de Raad niet van dien aard dat Likoed Nederland daardoor in een eigen belang wordt getroffen. De Raad onthoudt zich derhalve van een oordeel over de klacht van Likoed Nederland Ten aanzien van de klacht van de heer H. Wall, die wel als rechtstreeks belanghebbende wordt aangemerkt, overweegt de Raad het volgende.
Uit de overlegde stukken kan de Raad niet zonder meer afleiden dat er sprake is van een onjuist citaat. Uit de berichtgeving in ‘Wall Street Journal’ en ‘Reuters’ blijkt onvoldoende dat de heer Wall het tegengestelde heeft beweerd van hetgeen als citaat in De Telegraaf is gepubliceerd.
Beslissing:
De Raad onthoudt zich van een oordeel over de klacht van Likoed Nederland en acht de klacht van de heer H. Wall ongegrond.
De Raad verzoekt betrokkene deze beslissing integraal of in samenvatting in De Telegraaf te publiceren.
Reactie Likoed Nederland:
Het belangrijkste is uiteraard dat de Raad het met Likoed Nederland eens is dat in slechts één week berichtgeving van De Telegraaf over Israel een aantal onjuistheden voorkomen. Daarover zijn wij bijzonder verheugd.
Wij hebben kanttekeningen bij twee andere aspecten van de uitspraak:
- Het feit dat Likoed Nederland niet als direct belanghebbende wordt gekwalificeerd. Dit ondanks het feit dat volgens onze statuten, die wij de Raad hebben overlegd, onze doelstelling onder meer luidt: “Het bevorderen van Joodse en Israëlische belangen binnen Nederland en de Europese gemeenschap”.
- Het feit dat onvoldoende bewezen wordt geacht dat Harry Wall verkeerd is geciteerd, ondanks dat hij dat zelf stelt en het niet weersproken is door De Telegraaf of haar correspondent Hans Kuitert.
DOSSIER ‘Hans Kuitert’
week van 28 maart t/m 4 april 1997, samengesteld op basis van de gedragscode voor journalisten
Eerbied voor waarheid en voor het recht van het publiek op waarheid is de eerste plicht van de journalist (gedragscode regel 1)
“Een Israëlische deskundige, Harry Wall, is daar beducht voor. “Er is nu een atmosfeer geschapen waarin buitenlandse investeerders pas op de plaats zullen maken. Niemand wil investeren als de risico’s te groot zijn” (De Telegraaf, 3 april 1997)
Dit is niet de centrale stelling van Harry Wall over de Arabische boycot. Integendeel, hij noemt de Arabische boycot een “papieren tijger”, die de grotere ondernemingen er nimmer van weerhouden heeft om zaken te doen met Israël en van weinig economisch belang is. (zie bijlagen 1 en 2, persbericht Associated Press, 1 april 1997 en Wall Street Journal, 2 april 1997, door Harry Wall zelf overlegd)
Harry Wall is geschokt en woedend dat een journalist die hij nooit ontmoet heeft uitspraken van hem falsificeert. Bovenstaand door u gepubliceerd citaat noemt hij in tegenspraak met zijn werkelijke mening (zie bijlage 3).
Hij heeft geprobeerd Hans Kuitert te lokaliseren om hem ter verantwoording te roepen. Tevergeefs, omdat hij niet geregistreerd staat als buitenlandse journalist. Is hij wel officieel geaccrediteerd?
“De Palestijnen zeggen dat de bouw strijdig is met de vredesakkoorden, een mening die de hele wereld deelt.” (De Telegraaf, 19 maart 1997)
De waarheid is dat de bouw niet strijdig is met de vredesakkoorden. Israël heeft volgens de Oslo-akkoorden uitdrukkelijk als enige zeggenschap over Jeruzalem, totdat de onderhandelingen over de finale status van de stad zijn voltooid. Er geldt geen enkele beperking. (zie bijvoorbeeld bijlage 4: Israël magazine, april 1997).
De journalist laat zich hier, gezien zijn eigen toevoeging, leiden door vage uitspraken in plaats van zich juridisch te informeren.
Hij had ook te rade kunnen gaan bij uw eigen columnist, mr G.B.J. Hiltermann, die hier duidelijk in is. (zie De Telegraaf, 12 april 1997)
“Ongeveer 150.000 van de viereneenhalf miljoen Israelis … verliezen dan hun staatsburgerschap.”
(De Telegraaf, 2 april 1997)
Dit is een onzinnige bewering. Niemand zal als gevolg van een wet op religieus gebied zijn staatsburgerschap verliezen. Het rabbinaat heeft geen zeggenschap over het staatsburgerschap.
Er zijn 900.000 niet-joodse staatsburgers in Israël.
Momenteel is het volgende het geval:
- premier Netanjahoe heeft verklaard dat er aan de huidige situatie niets wordt veranderd, dat deze slechts opnieuw wettelijk wordt vastgelegd naar aanleiding van een aantal proefprocessen van tegenstanders van de huidige praktijk. (zie bijlage 5: JTA Daily News Bulletin, 2 april 1997)
- Al op 31 maart 1997 verklaarde premier Netanjahoe dat “hij nog liever zijn regering liet vallen dan bekeringen buiten Israël ongeldig te verklaren”. (zie bijlage 6: Jerusalem Post internet editie, 31 maart 1997)
Een inhoudelijk juiste Nederlandse berichtgeving staat in de Trouw van 1 april jongstleden (bijlage 7). Hieruit blijkt dat zelfs de orthodoxe rabbijnen die om de nieuwe wet gevraagd hebben niet de bestaande status quo, noch binnen Israël noch daarbuiten, willen veranderen.
“… hun alsmaar slinkende gemeenschap – nu nog zo’n 60.000 zielen …” (over christelijke Arabieren op de Westelijke Jordaanoever, De Telegraaf, 29 maart 1993)
Volgens officiële cijfers van het Israëlische ministerie van Buitenlandse Zaken leven er in het Israël binnen de grenzen van 1967 157.000 christenen. In de West Bank en Gaza zijn dat er ten hoogste 33.000. (zie bijlage 8, Internet-pagina van het ministerie)
“Orthodoxe rabbijnen vertegenwoordigen weliswaar een kleine minderheid …” (De Telegraaf, 2 april 1997)
De orthodox-joodse religieuze partijen behaalden bij de laatste parlement verkiezingen 19% van de stemmen.
“De inflatie zit inmiddels weer rond de 15 procent en de rentestanden zijn bijzonder hoog. Dat heeft, zegt de Israëlische centrale bank, veel te maken met de neerwaartse spiraal in het vredesproces.” (De Telegraaf, 3 april 1997)
De hoge rente heeft niets te maken met het vredesproces doch is een uitvloeisel van regeringsbeleid om inflatie te verminderen. De inflatie is hoog door de grote begrotingstekorten van de vorige regering. (zie bijlage 9 en 10, The Jerusalem Post Internet edition, 16 april 1997 en The Economist, 12 april 1997). Het vredesproces heeft nauwelijks invloed op de Israëlische economie. (bijlage 11, The Economist 5 april 1997)
Het lijkt ons uiterst onwaarschijnlijk dat een centrale bank feitelijk onjuiste uitspraken doet met een politieke inhoud, gericht tegen het regeringsbeleid. In het laatste halfjaarbericht van de bank zijn hier dan ook geen opmerkingen over te vinden (bijlage 12).
Dat de centrale bank niet aan deze informatie heeft bijgedragen blijkt ook wel uit het genoemde inflatiepercentage. Dit bedraagt volgens het laatste halfjaarbericht van de centrale bank 11% in 1996 en zij bevindt zich in een krachtig dalende tendens.
“… deze economie in recessie …” (De Telegraaf, 3 april 1997)
Drie zinnen daarvoor luidt het nog: de verwachting van de economische groei voor dit jaar ligt ruim onder de vier procent.
De normale Nederlandse uitdrukking hiervoor is: ‘ruim drie procent’ of ’tegen de vier procent’. De algemeen aanvaarde definitie van een recessie is: twee achtereenvolgende kwartalen van negatieve economische groei.
De journalist doet zijn berichtgeving alleen berusten op feiten waarvan hij de bron kent. Hij zal wezenlijke informatie niet achterwege laten (gedragscode regel 3)
“… nederzetting in geannexeerd Arabisch Oost-Jeruzalem.” (De Telegraaf, 28 maart 1997)
Har Homa is een nog onbebouwde heuvel omringd door stedelijk gebied. De term “nederzetting” is onterecht en gelanceerd door de Arabische propaganda.
Andere Nederlandse media die deze term in het begin van deze kwestie per abuis ook gebruikten hebben deze dan ook reeds lang laten vallen en vervangen door ‘woonwijk’ (bijvoorbeeld het NOS-journaal).
De term “Arabisch” is eveneens onjuist: de voor de nieuwe woonwijk Har Homa onteigende grond was overwegend (voor 76%) in handen van joodse eigenaren (zie bijlage 13, bericht van het ministeriële comité voor Jeruzalem). Dit bezit dateert al van voor 1948.
De hoofdredactie van De Telegraaf stelt in haar brief van 4 april jongstleden (bijlage 14) dat: “het betreffende gebied, voor de status in 1967 werd veranderd, ‘Arabisch’, was.”
Er wordt vergeten dat het de joden waren die al in de vorige eeuw het ingeslapen provinciestadje Jeruzalem tot bloei wekten, dat de joden sinds 1850 de meerderheid van de bevolking uitmaken, dat zij als eersten wijken buiten de muren van de oude stad bouwden (sinds 1860). Ook in het oostelijk gedeelte vormen zij de meerderheid.
De opmerking over het jaar 1967 is dan ook een brutaliteit. Voor 1948 was er een grote joodse gemeenschap in het oostelijk gedeelte van de stad. In de periode van 1948 tot 1967 werden de joden door de Jordaniërs verdreven, werden de 56 synagogen vernield en werden begraafplaatsen geschonden. Door het jaartal 1967 als uitgangspunt te nemen lijkt men 19 jaar etnische en culturele zuivering goed te praten.
Uitgezonderd deze 19 jaar internationaal niet-erkende Jordaanse overheersing moet men teruggaan tot vóór de Turkse periode (1517-1917) om Arabisch zeggenschap over de stad te constateren. (zie bijvoorbeeld: Carta’s historical atlas of Jerusalem door Dan Bahat, Jerusalem 1986)
Tot slot is ‘Oost-Jeruzalem’ onjuist, zoals de hoofdredactie van De Telegraaf erkent in haar brief van 4 april jongstleden, dat er geografisch wat mis is met de omschrijving Oost-Jeruzalem.
Dat is juist geconstateerd: Har Homa ligt vrijwel recht ten zuiden van het centrum, de oude stad van Jeruzalem, zelfs iets ten westen daarvan. Niettemin blijft correspondent Hans Kuitert de aanduiding ‘Oost’ gebruiken (bijvoorbeeld De Telegraaf van 10 april 1997).
“Israël is de hamer, die genadeloos toeslaat met afsluitingen van de gebieden, confiscaties van land en regelmatige, vernederende identiteitscontroles, altijd met als argument de veiligheid.”
(De Telegraaf, 29 maart 1997)
‘Confiscaties (onjuist, zie hiervoor), genadeloos, vernederend’ is stemmingmakend taalgebruik, zeker als wordt weggelaten hoe belangrijk deze identiteitscontroles zijn, hoeveel terreuraanslagen daardoor al voorkomen zijn, waardoor vele mensenlevens gered zijn.
Hoe belangrijk identiteitscontroles in Israël gevonden worden blijkt ook in uw rapportage daarover tijdens het staatsbezoek van premier Netanjahoe aan Nederland aan het Binnenhof (De Telegraaf, 11 april 1997) en bij de solidariteitsbijeenkomst van Christenen voor Israël in de Keukenhof op 11 april 1997 (zie bijlage 15, foto’s van de veiligheidscontroles).
Het artikel gaat over de moeilijkheden van Christenen in het Heilige Land. Waarom wordt niet vermeld dat zij gemarteld worden door de PLO? (zie bijlage 16, Christenen voor Israël aktueel, april 1997)
“Israël zal veel verliezen bij Arabische boycot” (kop van artikel, De Telegraaf, 3 april 1997)
De stelling van het artikel is economisch niet te onderbouwen. Uit het artikel blijkt dat de belangrijkste, vermoedelijk zelfs de enige, bron de Egyptische Kamer van Koophandel vormt (twee van de vier keer is dit de vermelde bron, de twee andere bronnen zijn gefalsificeerd).
Is het werkelijk zo dat deze de meest geschikte bron is voor objectieve, betrouwbare en deskundige informatie over de economie van het Midden-Oosten? Wanneer een dergelijke bron gekozen was, bijvoorbeeld het gezaghebbende blad ‘The Economist’, was een ander beeld gegeven, namelijk dat er geen sprake is van een werkelijk economisch belang: “it is all small beer”. (bijlage 11, The Economist, April 5th, 1997)
Er wordt trouwens niet vermeld dat de PLO en Egypte veel meer op het spel hebben gezet, namelijk hun Amerikaanse financiële steun. (zie bijlagen 17 en 18, persberichten van de Zionist Organization of America, 1 en 4 april 1997 en bijlage 19, Jerusalem Post Internet Edition, 20 april 1997).
“Dan is het, zeggen economische deskundigen in het Midden-Oosten, nog maar een stapje verder om de zogenaamde tweede en derde economische boycot een nieuw leven in te blazen.” (De Telegraaf, 3 april 1997)
‘The Economist’ stelt daarover: “De Arabische resolutie riep niet op tot een hervatting van de tweede boycot. Zoals de heer Netanjahoe stelde, en de Arabische ministers van economische zaken impliciet toegaven, kan deze in het huidige klimaat van de internationale zakengemeenschap niet worden heringevoerd.” (bijlage 11, The Economist, April 5th, 1997)
Geen wonder dat deze ‘economische deskundigen in het Midden-Oosten’ in het artikel niet bij name genoemd worden.
“Volgens Netanjahoe willen de Arabieren op deze manier zijn regering omverwerpen.” (De Telegraaf, 1 april 1997)
De reactie van Netanjahoe over de Arabische boycot hield vooral in dat hij betreurt dat Egypte aan de oproep heeft meegewerkt. Voor de rest gelooft hij niet dat de poging om de boycot te doen herleven zal slagen (zie bijlage 23, Jerusalem Post Internet Edition, 1 april 1997)
Integendeel, hij neemt de boycot luchtig op. (bijlage 11, The Economist 5 april 1997)
De uitspraak dat Netanjahoe bang is voor de val van zijn regering door de economische gevolgen van de boycot, zoals wordt gesuggereerd, komt ons onwaarschijnlijk voor. Wij hebben deze uitspraak niet kunnen achterhalen. Wellicht kan De Telegraaf de bron daarvan meedelen.
“PLO-leider Arafat zou in ruil serieus werk moeten maken van het uitroeien van terreur. Dit laatste is echter voor Israël een voorwaarde vooraf.” (De Telegraaf, 4 april 1997)
Het is geen voorwaarde vooraf van Israël, het is ook niet in ruil gevraagd. Het betreft het reeds lang vastgelegde nakomen van bepalingen van de Oslo-akkoorden, onder meer het ontbinden en ontwapenen van terroristische organisaties, nogmaals bevestigd in het Hebron-akkoord.
Ook president Clinton eist stopzetting van de terreur zonder tegenprestatie van welke aard dan ook. (bijlage 19C, JTA Daily News Bulletin, 2 april 1997)
De journalist zal bereid zijn elke verstrekte informatie die schadelijk onnauwkeurig blijkt, op royale wijze recht te zetten (gedragscode regel 5)
“Volgens Israël gaat het om twee zelfmoordaanslagen. Volgens de Palestijnen om één zelfmoordaanslag en om één aanslag door een Israëlische legerpatrouille.” (De Telegraaf, 2 april 1997)
Waarom wordt niet later gecorrigeerd dat het om twee terreuraanslagen gaat, die beide zijn opgeëist door een met de Islamitische Jihad verbonden groep, de Jabal Abu-Ghneim eenheid (zie bijvoorbeeld bijlage 24, Trouw 3 april 1997)
Er wordt integendeel nog steeds geen afstand genomen van de melding dat Israël bij een aanslag betrokken zou zijn:
“De Islamitische Jihad ontkent, evenals de extremistische Hamas, betrokkenheid bij deze aanslagen.” (De Telegraaf, 3 april 1997)
De journalist zal al het mogelijke doen om te vermijden dat discriminatie wordt vergemakkelijkt, die gebaseerd is op onder andere … ras, … godsdienst … (gedragscode regel 7)
“… door joodse echtparen geadopteerde niet-joodse kinderen … verliezen dan hun staatsburgerschap.” (De Telegraaf, 2 april 1997)
Nogmaals, dit is een onzinnige bewering. Niemand zal als gevolg van een wet op religieus gebied zijn staatsburgerschap verliezen (zie hiervoor). Aan de joodse en staatsrechten van iedereen, in Israël en daarbuiten, verandert niets.
“Deze paasdagen mogen de christelijke Palestijnen andermaal ervaren dat zij tweederangs gelovigen zijn. Hun is het verboden dan naar het nabijgelegen Jeruzalem te reizen voor de mis in de op Golgotha gebouwde Heilige Graf Kerk.” (De Telegraaf, 29 maart 1997)
Het is geen enkele christen verboden om een kerk te bezoeken. Israël kent volledige godsdienstvrijheid voor joden, moslims en christenen. De enige godsdienst-beperking geldt voor joden, die hun meest heilige plaats (de Tempelberg) niet mogen bezoeken om de moslims niet te bruuskeren.
Het is waar dat veel christenen van de Westbank niet altijd naar Jeruzalem kunnen reizen. Dit is echter vanwege veiligheidsmaatregelen en heeft niets te maken met ’tweederangs gelovigen’.
Dit blijkt ook uit het feit dat de christelijke Arabieren die binnen de grenzen van 1967 wonen, 83% van het totaal (zie bijlage 8), dit wel kunnen.
Hier wordt de Joodse Staat onterecht geloofsdiscriminatie verweten, waarbij door het gebruik van het woord ‘andermaal’ ook nog wordt gesuggereerd dat dit gebruikelijk is.
Hij zal als ernstig journalistiek vergrijp beschouwen: … ongegronde beschuldigingen (gedragscode regel 8)
“Volgens Ahmed Abdel Rahman, een hoge Palestijnse functionaris, hebben ooggetuigen verklaard dat een soldaat in een passerende Israëlische jeep een granaat heeft gegooid naar een geüniformeerde Palestijnse politieman. De man werd op slag gedood en vijf anderen in een passerende taxi raakten gewond.” (De Telegraaf, 2 april 1997)
Als bron wordt genoemd Ahmed Abdel Rahman, een hoge Palestijnse functionaris. Waarom is niet vermeld dat de voorzitter van de Palestijnse Autoriteit, Arafat, deze minderwaardige verdachtmaking ook geuit heeft? Arafat had zelfs verklaard dat de Palestijnse politieman en de inzittenden van de taxi geraakt waren door schoten van Israëlische soldaten. Deze versie werd ingetrokken toen bleek dat de Palestijnse gewonden geraakt waren door bomscherven in plaats van kogels. (bijlage 20, persbericht Associated Press 1 april 1997, overgenomen door de Washington Post op Internet en bijlage 21, Jerusalem Post Internet editie, 2 april 1997).
Het is vreemd dat de Palestijnse beschuldiging serieus gebracht werd:
- Al uit de eerste berichten bleek dat het om twee gecoördineerde aanslagen ging, gezien hun plaats en tijd, beide in Gaza met 15 minuten verschil. (bijlage 22, persbericht Associated Press, 1 april 1997);
- Uit alle berichten blijkt dat ook de Palestijnse politie van twee zelfmoordaanslagen uitging.
Er bestond derhalve genoeg reden om aan de waarheid van de verklaring door deze ‘hoge Palestijnse functionaris’ (het betreft de secretaris-generaal van de Palestijnse Autoriteit) te twijfelen.
Desalniettemin is deze ongegronde beschuldiging zonder kanttekeningen gepubliceerd.