Door drs. Bertie Halff-Geiman, zij is historica en woont in Israel.
Artikel in ‘Het beloofde land, chanoeka 1996.
Politieke conflicten hebben vaak een gecompliceerde achtergrond, die in de actuele berichtgeving niet voldoende belicht wordt en dus onbegrepen blijft.
Dit is ook het geval bij het Israëlisch-Palestijnse conflict dat in september j.l. weer eens tot een gewelddadige uitbarsting kwam. In essentie gaat het hier om een conflict van nationaal-religieuze proporties, een moeilijk in te schatten factor voor wie uitsluitend geschoold is in het individualistisch, westers denken waarin de scheiding tussen Kerk en Staat een absoluut gegeven is.
Het conflict dateert al van het begin van de jaren twintig van deze eeuw, dus van voor de stichting van de staat Israel. Opvallend is hierbij het consistente patroon in verloop, tactiek, lokatie en de manier waarop de betrokken partijen hun rol uitspelen.
Centraal in het conflict staat de Oude Stad van Jeruzalem met de in de zuid-oostelijke hoek gelegen Tempelberg. Dit is de plaats waar de Eerste en de Tweede Tempel hebben gestaan.
Het is ook de plaats waar de Arabieren, na hun verovering van de stad in de zevende eeuw, op de ruines van de Tempel de moskeeën bouwden, die sindsdien het uitzicht domineren: de Rotskoepel, ook wel Omar moskee genoemd, gebouwd op de plaats van het Heilige der Heiligen van de Tempel, en de El Aksa moskee.
Aan de voet van de Tempelberg, ten westen hiervan, ligt de uit de tijd van de Tweede Tempel daterende Klaagmuur, centrum van Joodse religieuze en nationale activiteiten.
Voor de Christenen staan de, eveneens in de Oude Stad gelegen, Via Dolorosa en de Heilige Graf kerk centraal. In de kerk verdringen zich de verschillende geloofsrichtingen om een plaats, behalve de Protestanten, die een plaats buiten de Oude Stad aanwijzen als het vermoedelijke graf.
De Oude Stad van Jeruzalem bestaat uit vier wijken: Christelijk (Katholiek), Armeens (Grieks Orthodox), Islamitisch en Joods.
Tijdens de perioden van Christelijke bewind (Byzantijnen en Kruisvaarders) mochten er vrijwel geen Joden in Jeruzalem wonen.
Onder de Moslims was het verblijf toegestaan, al golden er, evenals voor de Christenen, beperkende voorwaarden.
Onder de verbeterde voorwaarden van het Ottomaanse (Turkse) bewind (1517 – 1917), nam de Joodse bevolking van Jeruzalem sterk toe, zodat zij er vanaf het midden van de negentiende eeuw een meerderheid begon te vormen. Het ging hierbij om vrome Joden die geen nationale aspiraties koesterden en zich schikten in de tweede rangs-positie die onder de Moslims gold voor ‘ongelovigen’.
Hierin komt verandering omstreeks 1880 met de opkomst van de moderne nationale Joodse beweging, het Zionisme. Omstreeks 1900 begint ook het Arabisch nationalisme op te komen, aanvankelijk aarzelend, maar ten tijde van de Eerste Wereldoorlog wint het aan kracht.
In 1917 worden de Turken door de Engelsen verslagen. De periode van het Britse Mandaat breekt aan. Dit is het moment waarop het huidige conflict zijn vorm begint te krijgen.
In 1917 beloven de Engelsen de Joden een ‘nationaal tehuis in Palestina’.
Deze zogenaamde Balfour-verklaring wordt opgenomen in de officiële opdracht van de Volkenbond aan Engeland tot uitvoering van het Mandaat (1920). Al eerder in dat jaar hadden de eerste Arabische ongeregeldheden plaats gevonden. Het is geen toeval dat ze in Jeruzalem uitbraken tijdens het Islamitische feest van Nebi Moessa.
Aanleiding was het onware gerucht dat de Joden van plan waren de moskeeën op de Tempelberg te bezetten.
Joodse bezittingen werden geplunderd en er vielen doden en gewonden. De ongeregeldheden van 1920 werden aanleiding tot de oprichting van de Hagana, de ondergrondse verdedigingsorganisatie van de Joodse gemeenschap.
De Britten reageerden, zoals ze gedurende de gehele mandaatsperiode zouden reageren op Arabische onlusten: met restricties op de Joodse immigratie en de ontwikkeling van het Joodse Nationaal Tehuis.In 1921 benoemde de Britse Hoge Commissaris, Sir Herbert Samuel, Hadji Amin Hoesseini, tot Moefti (hoogste Islamitische geestelijke) van Jeruzalem, in de hoop deze rabiate jodenhater, die de aanstichter was geweest van de rellen op het Nebi Moessa feest, hiermee te kunnen afremmen.
Tevergeefs: in 1929 liet de Moefti opnieuw het gerucht verspreiden dat de Joden van plan waren de Tempelberg te bezetten. Een pogrom op Joden en hun bezittingen volgde.
Deze breidde zich ook uit naar andere plaatsen. Berucht werd de slachting die de Arabieren aanrichtten onder de eeuwenoude Joodse gemeenschap van Hebron, waar 69 weerloze mannen, vrouwen en kinderen de dood vonden.
Jeruzalem, de Tempel en het verdriet om de vernietiging ervan hebben altijd centraal gestaan in het nationaal-religieuze bewustzijn van het Joodse volk. In de Islam daarentegen staat Mekka centraal. Jeruzalem speelde geen rol van betekenis, hetgeen moge blijken uit het feit dat deze plaats in de Koran niet voorkomt.
De toenemende centraliteit van Jeruzalem in de Islam vindt zijn oorsprong in een internationale Moslim-conferentie die in 1931 door de Moefti werd belegd, waar hij opriep tot steun om de Heilige Moslimplaatsen van de stad tegen de Joden te verdedigen. Tevens nam hij het initiatief tot een geldinzamelingsactie in de gehele Islamitische wereld voor de restauratie van de moskeeën op de Tempelberg.
Deze ondernemingen moeten gezien worden als een poging de ontwikkeling van de Joodse gemeenschap in het land te pareren.
De Wakf (het hoogste Islamitische gezagsorgaan in Jeruzalem) onder voorzittersschap van de Moefti legde tevens een claim op de Klaagmuur. Om de Arabieren tevreden te houden legden de Engelsen de uitoefening van de Joodse godsdienst aldaar ernstige beperkingen op.
In 1948, tijdens de Israëlische onafhankelijkheidsoorlog wordt de Oude Stad van Jeruzalem door de Jordaniërs veroverd. De Joodse wijk met zijn talrijke synagoges en jesjiewes (Joodse leerhuizen) wordt met de grond gelijk gemaakt, de overlevenden worden op de vlucht gejaagd.
In strijd met de bij de wapenstilstand (1949) gemaakte afspraak, wordt de Joden tijdens de negentien jaar van het Jordaans bewind de toegang tot de Klaagmuur ontzegd.
Bij de Israëlische verovering van de Oude Stad tijdens de zesdaagse oorlog van 1967 vindt men de ruimte voor de Klaagmuur volgestort met vuil en karkassen van dieren. Over de duizenden jaren oude Joodse begraafplaats op de Olijfberg was een weg aangelegd, geplaveid met de grafstenen.
Dit alles staat in schril contrast met de vrijheid van godsdienst die de staat Israel haar Arabische ingezetenen al die jaren had geboden en nog biedt.
Na de zesdaagse oorlog werd de Joodse wijk van de Oude Stad herbouwd en de Klaagmuur in ere hersteld.
Tegelijkertijd garandeerden de Israëlische autoriteiten aan alle gezindten de vrije toegang tot hun Heilige Plaatsen zowel als de onbelemmerde uitoefening van godsdienst.
Deze politiek leidde er toe dat de Wakf, volgens een Israëlisch regeringsbesluit, exclusieve jurisdictie over de Tempelberg behield.
De betreding van de Tempelberg is volgens de Halacha (Joodse wet) problematisch, maar met in achtneming van bepaalde voorwaarden toegestaan. Joodse actiegroepen echter, die proberen de Tempelberg op te komen met de bedoeling er een godsdienstige bijeenkomst te houden, worden desnoods met geweld door de Israëlische politie tegengehouden. Deze volgt de eisen van de Wakf, die uitsluitend de uitoefening van de Islamitische godsdienst op deze plaats toestaat.
De autonomie van de Wakf op de Tempelberg zorgt voor een vrijwel onmogelijke situatie omdat hierdoor eventuele subversieve activiteiten zich aan de controle van de Israëlische autoriteiten onttrekken.
Dit bleek in oktober 1990, toen duizenden met stenen gewapende Arabieren zich vanaf de Tempelberg richting Klaagmuur begaven, waar zich op dat moment een grote menigte bevond in verband met het Loofhuttenfeest.
In de paniek die volgde, schoot de politie met scherp: er vielen slachtoffers onder de Arabieren.
Internationale veroordeling van Israel volgde: men was zoals altijd niet bereid twee kanten van het verhaal te horen.
Geregeld moet het plein voor de Klaagmuur worden ontruimd omdat Arabieren vanaf de Tempelberg met stenen gooien.
De Oslo-akkoorden (1993-1995) en het vredesverdrag met Jordanië (1995) hebben het er wat betreft de Heilige Plaatsen bepaald niet overzichtelijker op gemaakt:
In de eerste plaats omdat zich nu twee kandidaten profileren als Bewaarder van de Heilige Plaatsen van de Islam: koning Hoessein van Jordanië en de Palestijnse Autoriteit.
Hoewel de koning in 1988 afstand deed van zijn aanspraken op de Westbank, gold dit niet voor zijn functie als Bewaarder van de Heilige Plaatsen van de Islam in Jeruzalem. Om dit te onderstrepen financierde de koning recentelijk uit eigen zak een restauratie van de Rotskoepel.
Bij het Israëlisch/Jordaanse vredes-akkoord werd de koning officieel erkend als Bewaarder van de Heilige Plaatsen in Jeruzalem.
De Palestijnse Autoriteit eist deze functie echter ook op. In oktober j.l. kwam het tot een confrontatie toen vertegenwoordigers van de Autoriteit probeerden het kantoor van de Wakf in Oost-Jeruzalem te bezetten om de door Jordanië benoemde vertegenwoordigers door hun eigen mensen te vervangen. Dit werd door tussenkomst van de Israëlische autoriteiten voorkomen.
Op dit moment zijn er in Jeruzalem twee moefti’s, een Jordaanse en een Palestijnse.
Een tweede complicatie betreft het feit dat de Joodse historische en Heilige Plaatsen in de autonome gebieden liggen, in Judea en Samaria, want dit is het centrum van het gebied dat in de Oudheid door de Joden bewoond werd. Speciale regelingen in de Oslo-akkoorden moeten de Joden de vrije toegang tot deze plaatsen garanderen.
In augustus j.l. besloot Arafat, om zijn eisen kracht bij te zetten, een beroep te doen op het oude, beproefde pressiemiddel van de nationaal-religieuze sentimenten.
Hij roept Palestijnen en Israëlische Arabieren (die hij bij deze gelegenheid de Arabieren van 1948 noemt), om op 30 augustus massaal de vrijdagse gebedsbijeenkomst in de El Aksa moskee bij te wonen. Daarbij roept hij de gehele Islamitische wereld op tot een staking van vijf minuten uit solidariteit met Palestijnse en Moslimrechten in Jeruzalem.
Ook roept Arafat de Christenen op tot een massale protestbijeenkomst de volgende zondag in de Heilige Graf kerk. Metropoliet (aartsbisschop) Timothy, secretaris van het Grieks orthodoxe Patriarchaat laat echter weten dat de kerk een plaats is voor gebed en niet voor politiek protest.
Arafat’s oproep gaat vergezeld van een vier dagen durende staking in de autonome gebieden.
Nafez Rifai, lid van het Fatah-comité dat de staking organiseert, dreigt met escalatie van de maatregelen, desnoods met gebruik van geweld, als de Palestijnse eisen niet onmiddellijk worden ingewilligd.
Arafat’s poging de Arabische massa voor die vrijdag in beweging te krijgen mislukt (er werden 100.000 man verwacht), als gevolg van de sluiting van de toegang en de versterkte politieaanwezigheid in de stad.
Zijn kans komt echter een maand later bij de opening van een tweede uitgang van een antieke tunnel, stammend uit de tijd van de Maccabeeën, die ondergronds langs de Klaagmuur loopt.
Hoewel de Tunnel al jaren als toeristische bezienswaardigheid in gebruik is en de tweede uitgang (bedoeld om een grotere stroom toeristen op te kunnen vangen) zich op tenminste 250 meter van de Tempelberg bevindt, laat Arafat het gerucht verspreiden dat hierdoor de moskeeën op de Tempelberg ondermijnd worden. Déja vu!
Evenals in de jaren twintig resulteert deze leugen in een golf van Arabisch geweld. Zowel op de Tempelberg als in de autonome gebieden komt het tot een gewelddadig treffen.
In 1974 was deze tunnel eveneens onderwerp geweest van een controverse.
Op instigatie van de Arabieren veroordeelde de Unesco destijds Israel voor de opgraving ervan.
Maar een commissie, door de Unesco benoemd om de veroordeling wetenschappelijk te ondersteunen, stelde tegen de verwachtingen in vast, dat de klachten ongegrond waren, dat de opgravingen vakkundig werden uitgevoerd en op geen enkele wijze de Tempelberg in gevaar brachten.
Zoals zo vaak in het verleden werden ook in de tunnel-affaire de rollen weer eens volgens het vaste patroon gespeeld: Israel, internationaal in de verdediging gedrukt, werd voorgesteld als de schender van de Heilige Plaatsen van de Islam, terwijl in werkelijkheid het omgekeerde het geval was.
Het volgende was er aan de hand: in Nabloes (het bijbelse Sichem) viel op 26 september een uitzinnige Palestijnse menigte het gebouwencomplex van de ‘Tombe van Jozef’ met de aangrenzende jesjiewe binnen.
Zij werd daarin bijgestaan door de Palestijnse Politie die het vuur richtte op de daar gelegerde Israëlische soldaten, met wie even tevoren nog gezamenlijk patrouilles waren uitgevoerd.
Zes Israëlische soldaten werden gedood. De bibliotheek van de Jesjiewe, bestaande uit religieuze boeken, werd door brandstichting volledig verwoest. Een ware pogrom en een flagrante schending van de Oslo-akkoorden.
Bovendien kwam recent aan het licht dat in de afgelopen zomer een enorme ondergrondse ruimte onder de Tempelberg ‘Salomo’s Stallen’ genoemd in het geheim was omgebouwd tot een moskee, waardoor waarschijnlijk onherstelbare schade was aangericht aan de overblijfselen van de Tempel.
Het was zeker niet alleen onvrede met de nieuwe Israëlische regering die Arafat er toe bracht de gemoederen te verhitten.
De vele opgravingen, die stukje bij beetje de 3.000 jaar oude banden van de Joden met Jeruzalem vastleggen, zijn de Arabieren een doorn in het oog. Er is hen alles aan gelegen dit verleden uit te wissen, in verband met hun exclusieve claim op de Oude Stad en de Heilige Plaatsen.
De Israëlische architecten van de Oslo-akkoorden (de regeringen van Rabin en Peres) zagen deze als een verbond van seculiere Israeli’s met seculiere Palestijnen in een gemeenschappelijke poging de nationaal-religieuze sentimenten aan beide zijden te onderdrukken.
Zij vergisten zich: bij de september ongeregeldheden bleek het om oude wijn in nieuwe zakken te gaan.
Rest de vraag of we hier te doen hebben met de laatste stuiptrekking van een overleefd conflict.
Ik betwijfel het.
In de eerste plaats is de invloed van het fundamentalisme in de Islamitische wereld sterk. Dit fundamentalisme beschouwt iedere niet-Islamitische soevereiniteit op ‘Arabisch land’ (Israel in zijn geheel) als een anomalie.
In de tweede plaats laat Arafat duidelijk blijken dat, wat ook zijn agenda met de rivaliserende machtsgroepen Hamas en andere fundamentalisten moge zijn, hij zich in ieder geval geen van buiten opgelegd, kunstmatig schisma laat opdringen.
Het feit dat hij de Israëlische Arabieren ‘de Arabieren van 1948’ noemt is bijvoorbeeld een aanwijzing dat hij niet van plan is de Israëlische soevereiniteit over hen te blijven accepteren.
De Palestijnen hebben een duidelijke eis in de komende onderhandelingen: Oost Jeruzalem, inclusief de Oude Stad en de Heilige Plaatsen, als hoofdstad van een Palestijnse staat!
Diametraal hiertegenover staat het Israëlisch standpunt dat Jeruzalem beschouwt als de ongedeelde hoofdstad van Israel.
Ogenschijnlijk bestaat hierover in Israel een consensus. Bij nadere beschouwing echter blijkt de linkerzijde van het politieke spectrum slecht lippendienst aan dit principe te bewijzen. In deze kringen circuleren allerlei compromisvoorstellen, zoals het plan Jeruzalem in kantons te verdelen met een gezamenlijk Israëlisch/Palestijns overkoepelend bestuur. Een onwerkbaar plan, dat mijns inziens na eventuele instelling binnen korte tijd zal leiden tot een definitief uiteenvallen van de stad.
Israel en de Palestijnse Autoriteit hebben echter een ding gemeen: beide partijen zijn hevig gekant tegen een plan tot internationalisering van de stad.
Het is geen geheim dat Christelijke kringen, waaronder het Vaticaan, dit ambiëren. Men baseert zich hierbij op bepaalde V.N. resoluties uit de tijd van de stichting van de staat Israel.
In een onzekere toekomst staat één ding vast: conflicten van nationaal-religieuze dimensies zijn heel hardnekkig!