Door Menachem Goerary
Artikel in ‘Het beloofde land’, soekot 1996.
Menachem Goerary is secretaris-generaal van het bestuur van de regio Mateh Benjamin en lid van de Raad van de joodse nederzettingen van Judea-Samaria en Gaza (afgekort Jesha).
Wanneer men door de heuvels van Judea-Samaria loopt, of door de duinen van de strook van Gaza, de hoogvlakte van Golan of het dal van de Jordaan, wordt men terstond getroffen door de dynamiek en de pioniersgeest van de bewoners van de joodse nederzettingen. Deze zijn er ondanks alle moeilijkheden in geslaagd de woestijn te laten bloeien, de grond die eeuwenlang braak heeft gelegen te bebouwen en collectieve dorpen te stichten, die bekend zijn om de sterke band tussen de bewoners en de kwaliteit van hun sociale voorzieningen.
Allereerst moet men wijzen op de geweldige demografische ontwikkeling van deze bevolking die zich in Judea-Samaria en in Gaza meer dan verdubbeld heeft in een periode van negen jaar, ondanks de ernstige verslechtering van de veiligheidssituatie: de bevolking van Jesha is gegroeid van 61.800 in december 1987 (aan het begin van de Intifada) tot momenteel meer dan 150.000 personen. In bepaalde gebieden is de groei nog opmerkelijker geweest, zoals bijvoorbeeld in mijn eigen regio Mateh Benjamin, dat in december 1987 nog 6.700 bewoners telde en in april 1995 meer dan 25.000.
Onlangs heeft de Moetset Jesha, de Raad van de joodse nederzettingen van Judea-Samaria en Gaza, aangetoond (aan de hand van cijfers van het Bureau voor Volkstelling van het Ministerie van Binnenlandse Zaken) dat de joodse bevolking van die streken over de periode van januari 1992 tot oktober 1995 is gegroeid met 46%, zelfs onder de regering van de Arbeiderspartij.
Dat is des te opmerkelijker als men de hardvochtige politiek van Jitschak Rabin beschouwt die gericht was op het stoppen van alle nieuwe openbare bouwwerkzaamheden en infrastructuur, teneinde de komst van nieuwe families te verhinderen. Ook de toekenning van hypothecaire leningen, die tot dat moment werden toegekend aan particulieren voor de bouw van hun woning, werden gestopt.
De regering van de arbeiderspartij weigerde zelfs de 3.000 woningen te verkopen of te verhuren die al door de overheid waren gebouwd. Ook werd alle regeringssteun voor de stichting van nieuwe industrieën gestopt, wat geleid heeft tot een daling van de investeringen.
De regering van Benjamin Netanjahoe heeft deze discriminerende besluiten teniet gedaan en men verwacht nu een verdere ontwikkeling en een nog grotere groei van de bevolking.
Een studie van het Joodse Agentschap, die in december 1993 is gepubliceerd, heeft de essentiële gegevens opgesomd die de fantastische inzet op het gebied van de economische ontwikkeling en industriële ondernemingszin in deze streken kenmerken. Op een arbeidsproduktieve bevolking die geschat wordt op 44.500 personen werden 20.000 Israelis geteld die werkzaam waren in de regionen van Judea-Samaria, Gaza, Golan en de Jordaanvallei.
De studie telde 1618 landbouwbedrijven met 3.700 Israëlische arbeiders, 537 industriële ondernemingen met 5.700 arbeiders, 113 toeristische ondernemingen met 700 medewerkers en 1.134 diverse bedrijven met 3.400 betaalde medewerkers. Daarnaast zijn er de openbare diensten, die 6.800 betaalde medewerkers tellen, wat overeenkomt met de percentages en normen in Israël als geheel. Al deze ondernemingen vertegenwoordigen een bedrag van 4,5 miljard sjekel, ofwel $ 1,3 miljard, voor 50% geproduceerd door de industrie en voor 35% door de landbouw, het toerisme en de handel.
Teneinde ter plaatse industrieën te kunnen vestigen hebben het Joodse Agentschap en het Ministerie van Industrie in de loop van de jaren diverse regionale industrieterreinen ontwikkeld en in de meeste dorpen een of twee industriële verzamelgebouwen neergezet, bestemd voor kleine locale ondernemingen.
Het is daarbij opvallend dat hoe verder men van het centrum van Israel komt, het percentage mensen dat in het arbeidsproces is opgenomen, groter is. Een voorbeeld is Ofra, waar meer dan de helft van de potentiële beroepsbevolking werkt.
Er zijn in algemene zin twee grote industriële gebieden; een in Samaria bij de stad Ariel en de andere bij de stad Ma’aleh Adoemiem in Judea.
Het eerstgenoemde industrieterrein (Berkan) is een der grootste en meest geavanceerde van Israël, telt 95 ondernemingen en fabrieken op het gebied van de elektronica, computers, metaalindustrie, plastic, textiel en levensmiddelen, die samen aan 3.200 Israelis werk bieden. De fabrieken produceren voor een bedrag van ongeveer $ 500 miljoen, waarvan een groot deel bestemd is voor export.
Het andere industrieterrein (Misjor Adoemiem), ligt op 20 minuten van Jeruzalem en telt een vijftigtal ondernemingen en fabrieken waar ongeveer 1.400 Israëlische arbeiders werken, met een omzet van meer dan $ 100 miljoen. Dit betreft onder andere een fabriek waar aluminium profielen worden vervaardigd en een marmerhouwerij, beide voor de export, diverse levensmiddelenbedrijven en drie wijnfabrieken. Als gevolg van de ligging van dit gebied aan de weg die Jeruzalem met de Dode Zee verbindt wordt verwacht dat het nog een grote ontwikkeling zal doormaken.
Maar er zijn nog meer regionale industrieterreinen, zoals te Sjilo, Neve Tsoef, Homesh, Elon Moreh en Kiriat Arba en een aantal die nog in ontwikkeling zijn. Daarnaast zijn in diverse andere plaatsen belangrijke fabrieken gevestigd zoals te Karne Sjomron, Maaleh Sjomron en Sjaked waar men de grootste fabriek voor de vervaardiging van tassen en portefeuilles van het land aantreft.
In andere dorpen treft men ‘high-tech’ ondernemingen aan, zoals in Ofra, waar een firma is die bijzondere technieken ontwikkelt voor industriële toepassingen, zoals het scheiden van plasma.
Veel van deze initiatieven kunnen worden gerealiseerd als gevolg van de financiële en logistieke steun van wat men aanduidt als de ’technologische broeikassen’, die met steun van het Ministerie van Handel en Industrie reeds tot stand zijn gebracht te Kiriat Arba, Goesj Katif, Ariel en te Mateh Benjamin. Hier worden nieuwe hoogwaardige projecten geinitieerd en produktierijp gemaakt, waarbij tevens een scala van ondersteunende diensten aan de diverse ondernemers en investeerders wordt gegeven.
Daarnaast zijn op diverse plaatsen nieuwe landbouwtechnieken ontwikkeld, bijvoorbeeld in het gebied van Goesj Katif te Gaza voor het telen van sla zonder rupsen, of in Asjmona waar bijzondere inheemse planten voor de export in kassen worden geteeld.
De flanken van de hellingen en vlaktes van Judea en Samaria lenen zich uitstekend voor de teelt van druiven van zeer grote ‘cru’. Verscheidene van de beste wijnen van Israel worden dan ook hier vervaardigd, zoals in Sjilo en Talmon.
Dit gebied produceert ook magnifiek fruit, zoals de boomgaarden van Sjilo, van Itamar waar men organische culturen aantreft, en de bloemenkwekerijen van Dolev en Sjave Sjomron.
Teneinde deze landbouwondernemingen te steunen heeft het Joodse Agentschap, met de steun van de regionale besturen, een centrum voor landbouwonderzoek opgericht met een budget van $ 130.000.
Een ander belangrijk gebied is het toerisme en de ontwikkeling van toeristische gebieden, zoals dat ten noorden van de Dode Zee en de fundamenten van de bijbelse stad Sjilo.
Maar de mooiste bedrijvigheid wordt zonder twijfel gevormd door de schitterende scholen en studiecentra die in heel Judea, Samaria en de strook van Gaza zijn opgericht. Naast het feit dat deze een aanzienlijk aantal arbeidsplaatsen opleveren, zijn zij de trots van de inwoners van de tientallen plaatsen die er in zijn geslaagd al deze opleidingsinstituten te realiseren, ondanks de aanzienlijke benodigde investeringen.
Ik wil wijzen op de campus van de Universiteit van Judea-Samaria te Ariel, waar duizenden studenten onderwijs genieten, waarvan vele uit het gebied van Tel Aviv komen, het meisjes-internaat van Ofra waar een vijftigtal jonge Ethiopische immigranten zijn ondergebracht (dat het grootste aantal geslaagden van het hele land heeft opgeleverd), dat van Dolev dat zich in het bijzonder richt op meisjes uit achterstandmilieus en het opvoedingsdorp voor jeugdigen te Beth Hagai.
Wat de toekomst betreft moet het belang van Judea-Samaria worden onderstreept als gevolg van zijn nabijheid tot de voornaamste steden van Israël, wat dit gebied zeer aantrekkelijk maakt voor de vestiging van ondernemingen. Zelfs Haifa en Beer Sjewa zijn slechts 35 kilometer verwijderd van Judea-Samaria, een gebied dat zelf overigens slechts 50 kilometer breed is. Dit zogenaamde ‘Groot Israël’ is in totaal ook slechts 70 kilometer diep is, hetgeen overeenkomt met de afstand van de Middellandse Zee tot de Jordaan.
Als gevolg van zijn geografische ligging, van zijn natuurlijke rijkdom en de dynamiek van de joodse bevolking die er woont, is Judea-Samaria mijns inziens bestemd om een groot industrieel en technologisch centrum te worden.
Dat heeft de voormalige premier van Israël, Jitschak Shamir, benadrukt in een artikel dat is verschenen in de Jewish Press van 12 juli jongstleden, met de bijzonder suggestieve titel “Judea-Samaria kan de ‘Silicone Valley’ van Israël worden”.
Shamir zet in dat artikel zijn programma uiteen dat men op dit moment wellicht veel Israelis aantreft in dat dal in Californië, maar dat men ze naar Israël zou kunnen laten terugkeren en in het bijzonder naar Judea-Samaria. Die streek is het meest geschikt is om te worden ontwikkeld tot een gebied voor high-tech kennis en ontwikkeling dat zich zou kunnen meten met Silicone Valley in de Verenigde Staten.