Door Ralph Prins. Artikel in ‘Het beloofde land, pesach 1996.
Onderstaand volgt de toespraak van Ralph Prins bij de uitreiking van de CD ‘Wajse sjtern’ (Witte sterren) van Lija Hirsch.
Ralph Prins is joods beeldend kunstenaar. Hij is onder meer bekend van het monument kamp Westerbork.
“Er is een joodse kunstenaar die recent in mijn leven een hele grote rol heeft gekregen. Zijn naam is Jitschak Katznelson. Hij heeft op een heel intense, bijzondere manier het beleg van Warschau, je zou kunnen zeggen wat er allemaal gebeurd is aan treurigs, beschreven in een weergaloos gedicht. Ik persoonlijk zou het met de Ilias willen vergelijken. Het begint zo in de Duitse vertaling:
“Du, sing, greif die zerhackte, deine nackte Harfe, singe doch, schmeiss in Gewirr der Saite deine Finger für ein Lied. Sing, schmerzgebrochene Herzen, sing diesem Europa noch den grossen Abgesang von seinem allerletzten Jid.”
Deze vertaling is van Wolf Biermann. De laatste zin luidt in het jiddisj: “dos lid, dos letste zing, zing von den letsten jiden ojf Europas erd.”
Dan zien jullie net als ik dat wonderbaarlijke verschil tussen de taal waarin het geschreven is, jiddisj en de vertaling; hoe zelfs met een buitengewoon knappe vertaler daar dingen anders zijn.
Ik heb eens gehoord dat Sjolem Aleichem, de schrijver, heel veel talen vloeiend kon spreken. Een Duitse journalist heeft hem daar eens over aangesproken en gevraagd of het klopte dat hij zo veel talen zo vloeiend kon spreken. Daarop antwoordde hij bevestigend. Toen vroeg die journalist wat zijn lievelingstaal was en vooral waarom. Het antwoord was: “Das ist Jiddisch, weil man versteht jedes Wort.”
Dat is een heel bijzonder antwoord. Het is zo dat ik geen jiddisj ken maar dat ik via het jiddisj toch dingen weer voel die ik niet in een vertaling heb gevoeld. Wat ik heb gedaan, lieve Lija, is van de mensen die mij dierbaar zijn uitspraken opgezocht.
Ik wil je zeggen wat ik gelezen heb van Menachem Mendel van Kotzk. Die heeft gezegd: “Chassied ben ik geworden omdat er in mijn vaderland een oude man was die verhalen van tsaddiekiem vertelde. Hij vertelde wat hij wist en ik hoorde wat ik nodig had.”
Ik denk dat mensen zoals jij, die liederen brengen uit dit jiddisje cultuurgoed, dat dit bij mensen binnendringt en dat is zeer vergelijkbaar met wat ik net las, dat je iets aanreikt en dat wij horen wat wij nodig hebben en dat is belangrijk.
Toen rabbi Boenam een man de eervolle opdracht gaf de sjofar te blazen, ving die aan wijdlopige voorbereidingen te treffen om zijn ziel op de juiste wijze in te stellen op de intentie der tonen.
“Dwaas”, riep de tsaddiek, “Blaas!”
Ik heb dat gekozen, Lija, omdat ik denk dat je lessen kan hebben wat je maar wil (dat slaat niet op jou alleen maar op alle mensen die doen wat jij ook doet), er moet een grens zijn. Dan moet je alles wat je leert, waar je zo buitengewoon veel moeite voor moet doen om zo onzichtbaar te beheersen, van je af kunnen gooien, opeens, en zingen.
De jehoede placht te zeggen: “Ik zou graag mijn part in deze en de komende wereld willen geven voor een greintje echt jodendom.”
Als je dat greintje echt jodendom vergelijkt met hoe vinden we hier goud in de aarde dan is het zo dat in alle teksten (ik wil eigenlijk zeggen: zonder uitzondering) waar de jiddisje liederen uit opgebouwd zijn, over de treurigheid en ook de blijdschap en alles wat daartussen in is, de greintjes van het echte jodendom voor het oprapen liggen.
Dat maakt het voor ons als we daarnaar luisteren gemakkelijker om te pakken en ons mee te verrijken.
De ene tsaddiek vroeg de andere: “Wat is de weg van rabbi Lebewitsj?”
Het antwoord was: “Zijn weg is dat het woord zoals het gesproken wordt uit je tenen opkomt. Daar wordt waar wat er geschreven staat: mijn ganse gebeente zal spreken.”
Dat staat in psalm 35.
Ik denk dat het ook geldt als je de dingen zingt zoals jij ze zingt: dat als het niet uit je tenen komt, wel, dan moet je ernaar streven en hopen, dat dat gebeurt.
Er staat in de psalm 147 geschreven: “Want het is goed onze God te zingen”.
Rabbi Elimelech legde dat zo uit: “Goed is het als de mens tot stand brengt dat God in hem zingt.”
Rabbi Pinchas placht muziek en zang hoog te prijzen. Eens zei hij: “Heer der wereld, als ik zingen kon zou ik U daar niet in de hoge laten blijven, maar ik zou met mijn zingen bij U aanhouden tot Gij U hier bij ons neder liet.”
En als laatste, rabbi Pinchas zei: “Als een mens zingt en zijn stem niet verheffen kan en er komt een ander met hem meezingen die zijn stem wel verheft dan kan ook hij zijn stem verheffen. Dat is het geheim hoe geest zich aan geest hecht.”
Ik denk als mensen behoefte hebben om over de wonden van de holocaust te komen, als ze blij zijn met alles wat warmte is en blijdschap, dan herkennen ze heel veel in deze jiddisje liederen die jij brengt.
Het is ronduit een eer, een mitswe, voor mij dat ik je deze eerste CD van je mag overhandigen.”