Een klassieker in de geschiedenis van het verzet
Door Rodney Sanders, politiek commentator in Israel.
Artikel in ‘Het beloofde land’, chanoeka 1995.
Hoe won de Etzel? Waarom werden de Britten zo verpletterend verslagen?
Etzel (een acroniem gevormd uit de eerste drie letters van de Hebreeuws termen ‘Irgoen Zwai Leumi’: Nationale Militaire Organisatie) was een gewapende joods-zionistische ondergrondse organisatie. Zij heeft officieel zeventien jaar bestaan, vanaf 1931 tot haar opheffing in 1948.
Haar doelen en inspanningen varieerden, waren niet steeds tegen één vijand gericht en beperkten zich niet tot één land. Haar methodes en acties varieerden in de loop van de tijd eveneens.
Het is dan ook nauwelijks mogelijk om de activiteiten van de Etzel in de gangbare militaire definities voor clandestiene groeperingen te vatten: het organiseren van de clandestiene ‘illegale’ immigratie met schepen van joden naar Israel, in weerwil van de immigratiequota die de Britten voor hun mandaatgebied Palestina hadden vastgesteld; het voorbereiden van het geheime deel van de (voortijdig afgeblazen) evacuatie van de gehele vooroorlogse joodse gemeenschap in Polen naar Palestina; en een moedige maar tot mislukken gedoemde politieke poging tijdens de tweede wereldoorlog om de geallieerde mogendheden tot de redding van het Europese jodendom aan te zetten.
De Etzel ontstond uit een ingewikkeld samenspel van factoren; het arabische verzet tegen het zionisme, het virulente Europese anti-semitisme, het veranderende Britse beleid ten opzichte van het Britse imperium en de kolonin, en de onvoorspelbare joodse reacties op deze politieke omstandigheden. De Etzel kende verschillende voorlopers en gelijkgerichte stromingen: de verdedigers van Jeruzalem in 1920, de revisionistische Partij, en de Betar jeugdbeweging – waaruit de steun, het leiderschap, het kader en de manschappen van de Etzel grotendeels afkomstig waren.
Hun denkwijze ging terug op Ze’ev Jabotinsky (1880-1940), de charismatische leider van de niet-socialistische, nationalistische oppositie binnen de zionistische beweging. Pas enkele jaren na Jabotinsky’s voortijdige overlijden, van 1945 tot 1948, ging de Etzel naar traditionele maatstaven nog het meest lijken op een ‘verzetsbeweging’.
Er bestaat geen twijfel over de beslissende bijdrage die de Etzel leverde aan de ineenstorting van het Britse bestuur en militaire kracht in het Palestijnse Mandaatgebied.
De Palestijnse joden hielden er een bijzondere, wat tweeslachtige houding op na. Enerzijds haatten ze de Britse onverschilligheid tegenover het verschrikkelijke lijden van de Europese joden. Het extreem-cynische beleid van de Britten om wanhopige joden de toegang tot Palestina te weigeren, wekte in het bijzonder de woede. Anderzijds waren de Palestijnse joden nauw betrokken bij de geallieerde inspanning om Hitler en de nazi’s te vernietigen.
De Etzel stak veel energie in het vervaardigen van illegale pamfletten. Die werden meest door tieners verspreid of aangeplakt. De Etzel lichtte in die pamfletten haar acties toe, zowel in het Hebreeuws – om steun van de joden te verwerven – als in het Engels, als een instrument in de propaganda-oorlog. Deze aanpak was van vitaal belang in een land waar de gedrukte media en het enige radiostation onder strenge controle van de autoriteiten stonden. Even belangrijk was het zeer effectieve netwerk van Irgoen-agenten in het buitenland, dat geld, wapens en politieke steun leverde. Dat versterkte de guerilla-inspanning aanzienlijk.
De joodse opstand werd op 1 februari 1944 in grootse bewoordingen afgekondigd op een affiche. De Etzel-acties waren aanvankelijk nog niet tegen de Britse soldaten maar vooral tegen de burgerlijke autoriteiten gericht. Men begon met het opblazen van belastingkantoren, traditioneel een populair doelwit van opstandelingen, in Haifa, Tel Aviv en Jeruzalem.
De Etzel vermeed daarbij bewust het maken van slachtoffers. De situatie werd ernstiger in maart: de Etzel pleegde toen in de drie genoemde steden aanslagen tegen Britse politie-detectives van de CID, ‘Criminal Investigation Branch’: zes politiemannen en twee Irgoen-leden verloren daarbij het leven. Ook hier was sprake van een klassiek doelwit van ondergrondse organisaties: de vernietiging van de vijandelijke inlichtingen-organisatie.
De Etzel en andere joodse illegale groepen werden hierbij door een fatale zwakte in het Britse inlichtingen-apparaat in Palestina geholpen: zeer weinig Britse detectives en agenten van de militaire inlichtingendiensten spraken Hebreeuws. Ze kenden de vijand en diens cultuur nauwelijks en slaagden er vrijwel niet in de joodse groepen te infiltreren. De Britse civiele en politie-organisaties daarentegen waren in alle lagen door dubbel-agenten, spionnen en informanten van de joodse ondergrondse geïnfiltreerd .
Menachem Begin was een genie op propagandagebied. De Britten liepen al snel blindelings in een valstrik. Muurposters van de Etzel kondigden namelijk aan dat na Jom Kippoer in september sjofar (ramshoorn) zou worden geblazen bij de westelijke muur. Dit was een inbreuk op de religieuze status quo en dus een uitdaging aan de Britten. De Britse Hoge Commissaris, Sir Harold MacMichael, zelf het doelwit van een lange reeks niet-geslaagde kidnap-pogingen door de Etzel en van aanslagen door de andere ondergrondse beweging de Lechi, bond in voor deze uitdaging, die zo’n sterk symbolische betekenis had. Het belang werd door alle joden ingezien.
De situatie wijzigde zich verder door de onhandige manier waarop de Britten het ‘joods terrorisme’ beantwoordden: een reeks wegversperringen, uitgaansverboden, collectieve boetes, andere sancties en huiszoeking. In het beste geval irriteerde dit optreden de bevolking, die voor 99% niet betrokken was (zij het passief anti-Brits). In het ergste geval wekte het verontwaardiging op. Bij razzia’s van de politie werden meestal sympathisanten of propagandahelpers opgepakt, zelden de echte strijders. En op klassiek-kolonialistische wijze werden 251 van deze sympathisanten naar een verafgelegen uithoek van het Britse imperium, te weten Eritrea, gedeporteerd. Hiervandaan zouden vervolgens verschillende befaamde ontsnappingen plaatsvinden.
Agenten van de Lechi vermoordden in november 1944 in Cairo een belangrijke Britse bestuurder, Lord Moyene. De acties van Etzel werden daarop tijdelijk stopgezet. Haar agenten moesten onderduiken om zo te voorkomen dat ze door eenheden die werden gesteund door het zionistische ‘establishment’ zouden worden opgepakt en uitgeleverd aan de Britten. Deze beruchte episode staat bekend als ‘saison’ (het jachtseizoen).
Maar in dit alles kwam verandering toen bij de Britse verkiezingen van juni 1945 met grote meerderheid een sociaal-democratische Labour-regering werd gekozen, met als minister van buitenlandse Zaken Ernest Bevin. Hij was blind en doof voor het zionisme waarvan de doelstellingen botsten met de door Bevin intens gewenste maar illusoire toekomstige vorming van een arabische staat die pro-westers en anti-sovjet zou zijn.
Bevin moest zijn wensen ook steeds afstellen op wat praktisch mogelijk was. Britse bestuurders en politici werden in de eerste na-oorlogse jaren geheel in beslag genomen door het vertrek uit India en de wederopbouw van het door het oorlogsgeweld zo zwaar getroffen Groot-Brittannië.
Het Britse leger beschikte in Palestina tussen 1945 en 1948 nooit over meer dan 127.000 manschappen. Het leger moest daarmee een half miljoen joodse burgers onder controle houden. Het Britse leger was bovendien verdeeld over zijn politieke missie en niet in staat zich een duidelijk beeld te vormen van zijn niet-geüniformeerde vijand.
De Britse strijdmacht in Palestina wenste niet veel meer te doen dan zichzelf te verdedigen en reageerde zeer nerveus op alles wat joods was. Er deden zich verschillende beruchte gevallen voor van zinloos antisemitisme, vooral onder Britse beroepsofficieren en officieren uit de ‘upper-class’. De meeste na-oorlogse dienstplichtigen wilden echter gewoon naar huis.
De start van Bevins buitenlandbeleid viel tevens samen met een reeks gruwelijke onthullingen, die een diep en radicaliserend effect zouden hebben op de joods-zionistische houding: de wrede werkelijkheid van Hitlers ‘Endlösung’, de fabrieken des doods en de gaskamers, de getto’s en de moordpelotons kwamen aan het licht. Het afhoudende geallieerde beleid, vooral dat van Groot-Brittannië, tegenover de immigratie naar Palestina werd niet meer slechts gezien als onverschilligheid, maar als lafheid, of zelfs als directie hulp aan de genocide.
De Britse troepen stonden tegenover een vijand voor wie niets veilig was. De vijand werd geleid door de geheimzinnige persoon Menachem Begin. Zijn manschappen joegen met monotone regelmaat onderdelen van het Britse inlichtingen-apparaat in de lucht; ze spraken perfect Engels, droegen Britse uniformen, reden rond in gestolen Britse militaire voertuigen en roofden op gedurfde wijze wapens uit de tot forten omgebouwde politiebureaus en arsenalen. En ze bliezen squadrons zware bommenwerpers op, die bedoeld waren om de bewoners van het Palestijnse mandaatgebied te intimideren.
De Etzel smokkelde wapens en immigranten naar de Palestijnse kust onder de neuzen van de Britse radarbemanningen en de vlooteenheden van de ‘Royal Navy’. Britse patrouilles werden in hinderlagen gelokt en hun routes ondermijnd. De spoorwegen en stations die de Britten gebruikten werden de lucht ingejaagd, evenals hun officiers-verblijven en zelfs, op 22 juli 1946, de zwaar bewaakte zuid-westelijke vleugel van het King David Hotel in Jeruzalem. Daar bevonden zich het hoofdkantoor voor het Britse bestuur van Palestina.
Over het controversiële vraagstuk waarom er zoveel slachtoffers bij de explosie in het King David Hotel vielen, is veel geschreven. Historische analyse toont aan dat de Etzel, als gebruikelijk, dertig minuten voor de explosie telefonisch een bommelding heeft doorgegeven.
Echter, door verschillende oorzaken bereikte deze waarschuwing pas zes minuten voor de ontploffing de Britse hoge ambtenaren die in een positie waren om de ontruiming van het hotel te bevelen.
Het hoge dodental leidde tot Britse verontwaardiging en afgrijzen bij de joodse bevolking. De tragedie beëindigde de periode van het ‘Verenigd Hebreeuws Verzet’: de samenwerking tussen Etzel, Hagana (de socialistische en door de Britten in de praktijk gedoogde joodse zelfverdedigings-organisatie) en Lechi.
Lord Nicholas Bethell concludeerde in zijn ‘The Palestine Triangle’ in 1978: “Toen Begin zei dat men geen enkel levend wezen een haar wilde krenken, sprak hij ongetwijfeld de waarheid.”
De Britten kenden geen respijt in hun campagne, doch de strafmaatregelen tegen de Etzel hielpen niet veel. De Britten probeerden in hechtenisneming, afranselingen en de galg. Ze stopten ermee toen de Etzel Britse sergeanten, officieren en tenslotte een rechter gevangen namen en afranselden. De Etzel paste uiteindelijk dezelfde escalatie-logica toe op de Britse uitvoering van de doodstraf tegen gevangen Etzel-leden.
Het eerste Etzel-lid tegen wie de doodstraf werd voltrokken, was Dov Gruner, een voormalig sergeant van de Britse commando troepen. Hij raakte zwaar gewond bij een Etzel-overval op het Ramat Gan politiefort en werd gevangen genomen. Gruner hoorde de doodstraf tegen zich eisen, maar weigerde de autoriteit van het gerechtshof te erkennen en eiste op zijn beurt als militair van een ondergronds leger te worden behandeld. Hij wilde niet tegen zijn doodstraf in beroep gaan, hoewel Begin alle Etzel-soldaten daartoe het recht had gegeven. In hoger beroep zou de doodstraf automatisch in levenslange gevangenisstraf worden omgezet. Gruner stierf aan de galg en onderstreepte daarmee het principile karakter van zijn keuze.
Eenzelfde onbuigzaam rechtvaardigheidsgevoel kwam naar voren in de rechtszaak tegen twee jonge mannen: de Lechi-strijder Mosje Barazani en Etzel-lid Meir Feinstein, die in de centrale gevangenis van Jeruzalem zouden worden opgehangen.
De Etzel slaagde erin een ontsteker verborgen in een grapefruit de cel in te smokkelen. Barazani verstopte de ontsteker tussen zijn linkerborst en bracht op de galg de ontsteker tot ontploffing. De Britten waren dus zelfs op hun eigen schavot niet veilig.
De Britse executies stopten toen de Etzel twee CID sergeanten, Paice en Wilson, ontvoerde en ophing.
Ook dat was een daad die het zionistische establishment te wreed vond.
Al eerder zette de Etzel een complexe operatie op touw om ondergrondse strijders uit de schijnbaar onneembaar gefortificeerde Britse gevangenis in de Arabische stad Akko te bevrijden.
De operatie omvatte een massale uitbraak, ook nu met gebruikmaking van gestolen voertuigen en uniformen en van hinderlagen en wegversperringen om te voorkomen dat Britse versterkingen de uitbraak zouden verijdelen. Opnieuw smokkelde men kleine hoeveelheden explosieven naar binnen, zodat de gevangenen de sloten uit hun celdeuren konden blazen. De Etzel voegde aan dit alles nog een briljante ingeving toe. De gelijktijdige ontsnapping van tientallen gewone Arabische criminelen zou nog meer verwarring zaaien en de Britten bezig houden.
Deze zware klap voor het Britse prestige vormde later de kern van de vernietigende aanval die oppositieleider Winston Churchill in het Britse parlement op premier Clement Atlee zou doen.
In geen enkel oorlogsrelaas mag de ‘slagersrekening’ ontbreken; een calculatie van het offer in mensenlevens.
Deze berekening is in zekere zin een eerbetoon aan het professionalisme van de Etzel. De Britse wil om Palestina nog verder te besturen, was eind september 1947 gebroken.
Tot dat moment waren (vanaf augustus 1945) de volgende verliezen geleden: 141 Britten, 44 arabieren en 25 joodse niet-strijders; verder verloren 37 ondergrondse strijders het leven en 7 werden opgehangen, plus Feinstein en Barazani.
Hieruit blijkt hoe de Etzel zich bewust richtte op het breken van de politieke wil van haar vijand; namelijk wanneer men het grote aantal in Palestina gelegerde Britse troepen afzet tegen de lage verliescijfers die zij leden.
De Etzel trof alleen de meest gevoelige punten van het Britse prestige en de Britse politiek. Dat gebeurde steeds op de meest spectaculaire manier: met wapens of via propaganda (dat laatste vooral in de Verenigde Staten). Doordat zij ongrijpbaar bleek konden de Britten nooit de militaire successen behalen die nodig waren om de Britse politici van een bruikbare reeks opties te voorzien.
De Etzel bestookte de politieke leiding van de vijand op het psychologische niveau.
Nadat dit bereikt was staakte de Etzel haar strijd tegen de Britten, ongeveer op hetzelfde moment waarop het lot van Palestina in handen kwam van de Verenigde Naties. Daarop zou de Etzel haar krachten nogmaals mobiliseren, ditmaal tegen de arabieren die zich verzetten tegen de vorming van de staat Israel. Dit thema valt echter buiten de grenzen van dit artikel.