Door dr. Henriëtte Boas.
Artikel in ‘Het beloofde land’, jom haatsmaoet 1995.
Vrijwel onmiddellijk na de bevrijding zette de Nederlandse Zionisten Bond, de NZB, die op bevel van de bezetter evenals de meeste andere joodse organisaties, haar activiteiten had moeten staken, deze weer voort. Spoedig bereikten deze een bloei als nooit te voren, één die thans bijna ongelofelijk lijkt.
Immers, de joodse gemeenschap in Nederland was gedecimeerd en de overlevenden hadden ook vele persoonlijke zorgen, bij het verkrijgen van een woning, werk, de zorg voor opgedoken of teruggekeerde kinderen van familieleden, en het verwerken van het leed om hen die niet waren teruggekeerd. Daarnaast waren er, wat de NZB zelf betreft, veel technische moeilijkheden te overwinnen, bijvoorbeeld het verkrijgen van kantoorruimte, welke ten slotte op een bovenverdieping van de Beurs van de Diamanthandel aan het Weesperplein werd verkregen, en het weer doen verschijnen van de Joodse Wachter, het periodiek van de NZB. Vooral dit laatste bleek zeer moeilijk. Niet door gebrek aan stof en aan medewerkers maar doordat het Regeringsbureau voor de papiertoewijzing, dat toen was ingesteld, voorlopig papier voor de Joodse Wachter grotendeels weigerde. Tot eind 1945 kon daardoor slechts één nummer van de Joodse Wachter verschijnen, en wel op 10 october.
Ondanks het ontbreken van dit bindmiddel was het aantal leden eind 1945 reeds 1.459, verdeeld in 10 afdelingen. Hiervan had Amsterdam er 706, Rotterdam 88, Den Haag 66 en Utrecht 66. De meeste andere afdelingen hadden een gemiddelde van veertig leden. De contributie bedroeg Ÿ 6,= voor het eerste lid van een gezin en Ÿ 3,= voor overige gezinsleden, wat toen hoog werd geacht.
Eind 1946 was het aantal leden zelfs gestegen tot 2.654, verdeeld in 26 afdelingen, met Amsterdam met 1.039 leden, Den Haag met 311, Rotterdam met 124, Utrecht met 154, en Haarlem met 106. Bovendien waren in de loop van 1946 226 leden naar Erets Israël vertrokken, en 175 jeugdige aspirant-leden van beneden de 18 jaar, een deel met certificaten, een veel groter deel zogenaamd illegaal.
De eerste Algemene vergadering na de bevrijding had reeds plaats op 2 september 1945, waar een voorlopig Bondsbestuur werd gevormd, dat op de algemene ledenvergadering van 24 en 25 december officieel werd.
Het bestond uit Jaap van Amerongen (later Yaakov Arnon) als voorzitter, Karel D. Hartog (later Karel D. Hartuv, die juist onlangs in Israël is overleden, als secretaris, en als leden mr. Jacob Frankel, Jaap Groenman, A(Bram) de Jong (thans Awraham Yinnon), fr. (later Professor) S. Kleerekoper en Zadok Mossel. De meeste van hen waren in het zuiden ondergedoken geweest; enkelen hadden Bergen Belsen overleefd. In de loop van het jaar werd het uitgebreid tot negen leden, en wel met J.H. (‘Jo’) Davids uit Haarlem, mr. S. Boas (mijn broer), en mr. David Barmes. Davids (de broer van opperrabbijn A.B.N. Davids, die in Bergen Belsen was overleden), en Zadok Mossel behoorden tot de Mizrachi, Jaap van Amerongen, Kleerekoper en Barmes tot de Poale Zion. Partijpolitiek speelde echter niet of nauwelijks een rol. Op twee na zouden alle leden van dit Bondsbestuur in de volgende jaren op aliyah gaan.
Op de 43ste Algemene ledenvergadering, die zoals gezegd op 24 en 25 december 1945 werd gehouden, en wel in het gebouw De Brakke Grond in de Nes in Amsterdam, hield Karel Hartog een referaat, over ‘De Taak van het Zionisme’, en werd door het Bondsbestuur een verslag uitgebracht over de afgelopen periode, en voornamelijk over de laatste vier maanden. De huidige lezer dient te bedenken dat in 1945 Palestina nog Brits Mandaatgebied was, en dat de Britse regering, zowel die met Churchill als premier en daarna de Labour Regering met Clement Attlee als premier en Ernest Bevin als minister van Buitenlandse Zaken, de immigratie van joden naar Palestina met alle macht tegenhield.
Hiertegen werd door de NZB een zeer grote protestdemonstratie in Amsterdam georganiseerd. Een telegram van protest werd overhandigd aan de Britse ambassadeur in Den Haag.
Op de Algemene ledenvergadering werd een motie aangenomen over de rechten van het joodse volk op Palestina welke werd overhandigd aan de Britse en de Amerikaanse ambassadeurs; terwijl tevens besprekingen werden gevoerd met de Nederlandse autoriteiten.
Ook werden besprekingen gevoerd met vooraanstaande Nederlandse persoonlijkheden om te komen tot een Pro-Palestina Comité om de joodse eisen met betrekking tot Palestina te steunen. Dit liep echter op niets uit.
Het Bondsbestuur had verder regelmatig schriftelijk contact met de Wereld Zionistische Organisatie, die toen nog gedeeltelijk in Londen zetelde; de voorzitter bracht daartoe een bezoek aan Londen. Van de Jewish Agency ontving de Nederlandse Zionisten Bond een bescheiden subsidie.
Zeer veel steun ontving de Nederlandse Zionisten Bond in de laatste maanden van 1945 van ir. A. (‘Leib’) de Leeuw, de voorzitter van de Irgoen Oleh Holland in Jeruzalem, die in oktober Nederland bezocht, en de vergaderingen van het Bondsbestuur bijwoonde. Zeer veel steun ontving de Nederlandse Zionisten Bond ook van de leden van de Jewish Brigade uit Palestina, die in Nederland waren gelegerd en die het Zionistische werk in Nederland enthousiast ondersteunden.
Een zeer belangrijk onderdeel van het zionistische werk was de hachsjarah, waarvoor de Stichting Hachsjarah en Alijah werd opgericht. Deze zette als overkoepelende organisatie de werkzaamheden voort die voor de oorlog afzonderlijke organisaties op het gebied van hachsjarah en alijah waren verricht, zoals de Deventer Vereniging (Vereniging tot Vakopleiding van Palestina Pioniers), de Jeugd-alijah, de Hechaloets, en de hachsjarah van de Agoeda. Er werden hachsjarah-centra geopend in Deventer, Dieren, Bussum, Hilversum en Gouda. In totaal meldden zich 283 pupillen aan. Hiervan hadden 82 hun opleiding reeds voltooid, 156 waren in opleiding terwijl 45 hun opleiding nog moesten beginnen. Bij deze opleiding werd de nadruk gelegd op de landbouw, met het oog op een toekomstig bestaan in een kibboets. In tegenstelling tot de praktijk van voor de oorlog geschiedde deze opleiding echter niet meer alles zogenaamde ‘Einzel-hachsjarah’, waarbij de chaloetsiem afzonderlijk bij een boer woonden, maar woonden zij tezamen in tehuizen. In de loop der jaren zouden steeds meer van deze hachsjarah-centra worden gesloten.
Ook de voor de oorlog bestaande verschillende verenigingen van chaloetsiem, n.l. de Chewrath Oliem (politiek neutraal), de Hechaloets (Arbeiderspartij), de Bachad (Mizrachi) en de Agoedah-hachsjarah verenigden zich tot de Histratroeth Hachaloetsiem be-Holland, die alle jonge joden in Nederland die op alijah wilden gaan omvatten. Het aantal leden bedroeg eind 1945 270.
Verder werd door de Nederlandse Zionisten Bond, samen met de Jewish Agency een Immigratie Bureau (d.w.z. naar Erets Israël) opgericht, onder leiding van mr. Karel J. Edersheim en Bram de Jong, en gevestigd in het kantoor van het Bondsbureau. Dit registreerde tot eind 1945 reeds vertegenwoordigers in 21 afdelingen. Er kwam een transfer commissie voor de transfer van joodse vermogens naar Palestina enzovoort. Het was vanzelfsprekend dat op al deze posten zionisten werden benoemd, en dat zij voor hun werkzaamheden verantwoording schuldig waren aan de Nederlandse Zionisten Bond.
Daarnaast, in tegenstelling tot de situatie van voor de oorlog toen zgn. Galoeth-arbeid en arbeid in de kehilloth als on-zionistisch werd beschouwd, achtte de Nederlandse Zionisten Bond het nu van belang dat zionisten als zodanig ook deel zouden nemen aan het bestuur van de joodse gemeenten, speciaal in de kerkeraden, om deze zionistisch te beinvloeden.
Reeds op de Bondsraadsvergadering van 4 november 1945 waren, aan de hand van een inleiding door A. de Jong over ‘De Organisatie van de joden in Nederland en de taak van de Nederlandse Zionisten Bond daarbij’, twee moties aangenomen dat de zionisten deel moesten nemen aan het algemene joodse werk in Nederland.
Voorts moge nog worden vermeld dat een groot aantal spreekbeurten door leden van het Bondsbestuur en andere zionistische voormannen in het gehele land werd vervuld, hoewel de spoorverbindingen destijds nog zeer gebrekkig waren en vrijwel niemand een auto ter beschikking had.
Voor deze grote opbloei van de zionistische gedachte en de wens tot alijah moet natuurlijk ook in aanmerking worden genomen dat velen, na de ervaringen tijdens de Duitse bezetting, in de kampen en in de onderduik, waarbij velen hun gehele familie of het grootste deel daarvan hadden verloren, weg wilden uit Nederland en in het joodse Palestina een nieuw tehuis hoopten te vinden. Daarnaast was er echter ook veel werkelijk idealisme en een groot streven naar joodse eenheid. Deze samenvoeging van organisaties die voor de oorlog elk afzonderlijk op hetzelfde gebied werkzaam waren geweest was enerzijds noodzakelijk gezien de decimering van de joodse gemeenschap in Nederland, maar was anderzijds ook het gevolg van het bewustzijn dat eenheid ook ideologisch noodzakelijk was.
Helaas stak al na enige jaren de partijpolitiek weer de kop op, welke ten slotte, na circa 45 jaar, zou leiden tot de ondergang van de Nederlandse Zionisten Bond. Maar dat is een ander verhaal.
Dit artikel is later opgenomen in:
Markante Nederlandse Zionisten
Onder redactie van Francine Püttmann, Hanna Blok, F.J. Hoogewoud en Jitsgak Moëed
Uitgave: De Bataafsche Leeuw, Amsterdam 1996